ECLI:NL:CRVB:2014:2551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag scholierenvergoeding wegens oncontroleerbare inkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor een scholierenvergoeding voor het schooljaar 2011-2012. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of het fiscale inkomen van de appellant over het toetsjaar 2010 lager was dan de gestelde toetsbedragen. Dit was te wijten aan het feit dat de appellant oncontroleerbare inkomsten had over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2010.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn echtgenote vanaf april 2005 bijstand ontvingen, maar dat het college op basis van een onderzoek had geconcludeerd dat de appellant meer dan 23,5 uur per week als zelfstandig marktkoopman werkte. Hierdoor was de bijstand ingetrokken en had het college kosten van bijstand teruggevorderd. De appellant had in 2011 een aanvraag voor de scholierenvergoeding ingediend, maar het college weigerde deze op basis van de onduidelijkheid over zijn fiscale inkomen.
De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat het college rekening had moeten houden met het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen, verworpen. De Raad oordeelde dat het college terecht had gesteld dat de appellant niet voldeed aan de eisen van de bescheiden schaalregeling, omdat hij meer dan 23,5 uur per week werkte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag om scholierenvergoeding terecht was afgewezen.