In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 januari 2011, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 juli 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vijf jaar en vijf maanden heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft erkend dat de overschrijding voornamelijk aan het Uwv kan worden toegerekend, terwijl de Staat zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 1.250,- per jaar geëist, plus een extra vergoeding van € 5.000,- vanwege de aard van het geschil. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en vijf maanden kan worden vastgesteld, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad heeft ook bepaald dat de Staat en het Uwv elk een deel van de schadevergoeding aan verzoeker moeten betalen, respectievelijk € 500,- en € 1.000,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van zowel bestuursorganen als de Staat in het geval van overschrijdingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een hogere schadevergoeding dan het vastgestelde bedrag, ondanks de bijzondere omstandigheden van het geval.