ECLI:NL:CRVB:2014:2525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-3355 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 januari 2011, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 juli 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vijf jaar en vijf maanden heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft erkend dat de overschrijding voornamelijk aan het Uwv kan worden toegerekend, terwijl de Staat zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de Raad.

Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 1.250,- per jaar geëist, plus een extra vergoeding van € 5.000,- vanwege de aard van het geschil. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en vijf maanden kan worden vastgesteld, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad heeft ook bepaald dat de Staat en het Uwv elk een deel van de schadevergoeding aan verzoeker moeten betalen, respectievelijk € 500,- en € 1.000,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van zowel bestuursorganen als de Staat in het geval van overschrijdingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een hogere schadevergoeding dan het vastgestelde bedrag, ondanks de bijzondere omstandigheden van het geval.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te[woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden, minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
Datum uitspraak: 25 juli 2014

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
1 januari 2011, 08/1364, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.
Op 18 november 2011 heeft de Raad een tussen uitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5094. Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 28 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:885, op dit hoger beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de nummer 13/3355, 13/3356 en 13/3357 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad naast het Uwv de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat heeft afgezien van het geven van een schriftelijke uiteenzetting.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
In zijn uitspraak van 28 juni 2013 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vijf jaar en vijf maanden heeft geduurd.
2.1.
Namens het Uwv is erkend dat de redelijke termijn is overschreden en dat er geen sprake lijkt te zijn van overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase, zodat de overschrijding geheel aan het Uwv zou kunnen worden toegerekend.
2.2.
De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
2.3.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het Uwv en dat gelet op de uitzonderlijke situatie in lijn van het Europese Hof een vergoeding van € 1.250,- per jaar moet worden toegekend. Daarnaast moet een extra vergoeding worden toegekend van € 5.000,- omdat het gaat om een geschil inzake sociale verzekeringswetten.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In zijn uitspraak van 7 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:809 heeft de Raad overwogen dat in een geval als dit, waarin eerst na een tussenuitspraak einduitspraak wordt gedaan, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel in zijn geheel aan het bestuursorgaan wordt toegerekend. Indien echter in de loop van de procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke fase dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (Ministerie van Veiligheid en Justitie). Van een te lange behandelingsduur bij de rechter is geen sprake als de periode tussen het instellen van beroep bij de rechtbank en de tussenuitspraak van de hoger beroepsrechter ten hoogste drie en een half jaar heeft geduurd en de hoger beroepsrechter vervolgens binnen één jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, einduitspraak doet.
3.2.
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 18 januari 2008 tot de datum waarop de Raad uitspraak heeft gedaan, zijn vijf jaar en vijf maanden verstreken. De Raad ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan vier jaar te stellen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. De redelijke termijn is dan ook met een jaar en vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van drie maal € 500,-, dit is € 1.500,-. Van een uitzonderlijke situatie is geen sprake en de omstandigheid dat het om een geschil inzake sociale verzekeringswetten geeft geen aanleiding voor een extra vergoeding of een hogere vergoeding dan € 500,- per half jaar.
3.3.
De periode tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 13 augustus 2008 tot de tussenuitspraak van de Raad van 18 november 2011 heeft drie jaar en ruim drie maanden in beslag genomen. De periode tussen de ontvangst op 2 januari 2012 van de mededeling van het Uwv van de wijze waarop het Uwv de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zou hebben hersteld en de einduitspraak van de Raad van 28 juni 2013 heeft een jaar en bijna zes maanden in beslag genomen. Dat betekent dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de Staat komt. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan verzoeker tot een bedrag van € 500,- en het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan verzoeker tot een bedrag van € 1.000,-.
4.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.L. Rijnen

RK