ECLI:NL:CRVB:2013:885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
09-2952 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om schadevergoeding en heropening onderzoek naar redelijke termijn in WAO-zaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten niet voldoende heeft onderbouwd dat appellant niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering van 80 tot 100%. De Raad heeft de eerdere besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van appellant gegrond te verklaren. De Raad heeft daarbij geconstateerd dat er onvoldoende functies zijn vastgesteld die appellant kan vervullen, wat leidt tot een herziening van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. Tevens is er een verzoek om schadevergoeding toegewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De Raad heeft het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over de schadevergoeding in verband met deze overschrijding. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2013, waarbij de Raad ook de kosten van rechtsbijstand heeft toegewezen aan appellant, maar het verzoek om vergoeding van kosten voor de gemachtigde is afgewezen, omdat deze niet als beroepsmatig rechtshulpverlener kan worden aangemerkt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
09/2952 WAO, 12/2814 WAO, 12/5233 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
1 januari 2011, 08/1364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 18 november 2011, LJN BU5094, heeft de Raad het Uwv opgedragen binnen 6 weken na verzending van die uitspraak het gebrek in het besluit van 9 juli 2008 (besluit 1) te herstellen.
Het Uwv heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en de bezwaararbeidsdeskundige heeft een nadere toelichting gegeven. Appellant heeft zijn zienswijze bekend gemaakt.
Op 27 april 2012 heeft een comparitie plaats gevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door F. [naam gemachtigde]. Het Uwv, opgeroepen om ter comparitie te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. Een volgende comparitie heeft plaats gevonden op 10 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde]. Het Uwv, opgeroepen om ter comparitie te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke. Tevens is verschenen bezwaarverzekeringsarts M. Bakker, daartoe eveneens opgeroepen.
Het Uwv heeft nieuwe beslissingen op bezwaar van 9 mei 2012 (besluit 2) en 19 september 2012 (besluit 3) en nadere stukken ingezonden. Appellant heeft zijn zienswijze bekend gemaakt.
De zaak is ter behandeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 17 mei 2013. Namens appellant is [naam gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan de Raad uitgaat bij zijn oordeelsvorming verwijst hij naar de aangevallen uitspraak en naar zijn tussenuitspraak. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2.1.
In de rapportage van 22 oktober 2008 is de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de (overgebleven) functies
1.
papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (SBC-code 268040),
2.
huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333),
3.
huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), en
4.
productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043),
leiden tot een theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van 73,12%, waaruit een indeling volgt per de datum in geding - 22 februari 2007 - in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%.
2.2.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportages van 11 oktober 2010 en
22 december 2010 toegelicht dat het bij functie 3 gaat om één functieomschrijving met in totaal 200 arbeidsplaatsen. Het schoonmaakwerk wordt verricht op verschillende objecten. Het kan dus verschillen per object wanneer, waar en hoe laat er gewerkt moet worden. Dit is inherent aan het inlenen van een schoonmaakbedrijf. Het schoonmaakwerk vindt in de ochtenduren, middaguren en avonduren plaats. Splitsing in ochtend, middag en avonduren is niet mogelijk. Voor deze functie dient men voor iedere dienst beschikbaar te zijn. Na 21.00 uur wordt niet meer gewerkt.
2.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv nader medisch (dossier)onderzoek laten verrichten door de bezwaarverzekeringsarts. Op 5 december 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangepast. In rubriek 3 is bij beoordelingspunt 3.6 Stof, rook, gassen en dampen een beperking toegevoegd aan de FML, met de toelichting: graspollen en huisstofmijt. In rubriek 6 is de toelichting bij beoordelingspunt 6.1 “niet in de late avond en nacht” vervangen door “niet werken na 21.00 uur”. De bezwaararbeidsdeskundige is in de rapportage van 8 december 2011 tot de conclusie gekomen dat functienummer 2632-0102-011 van functie 1 ongeschikt is omdat tot 22.00 gewerkt moet worden. De overige functies blijven volgens de bezwaararbeidsdeskundige ongewijzigd geschikt voor appellant omdat er hooguit tot 21.00 uur gewerkt moet worden.
3.1.
Bij besluiten 2 en 3 heeft het Uwv het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard.
3.2.
De bezwaarverzekeringsarts is in haar rapportage van 13 september 2012 inhoudelijk ingegaan op de informatie van neuroloog De Weerd en de revalidatiearts, zoals de Raad heeft verzocht in overweging 5.4 van de tussenuitspraak. In haar beschouwing vermeldt zij:
“Uit de literatuur is bekend dat hoe later op de avond wordt gewerkt hoe meer invloed er is op het slaappatroon, deze invloed geldt nog sterker voor onregelmatige diensten. Wanneer iemand een slaapstoornis heeft, is het beter om een regelmatig patroon van slapen te hebben. Dus het arbeidspatroon moet er op aangepast zijn, dus geen onregelmatige diensten en ook geen werk in de nacht en de late avond. Iedere avond werken kan wel, als het maar in een regelmatig patroon is. Een incidenteel voorkomen van een avond is acceptabel, omdat dit - zoals het woord al zegt - niet vaak voorkomt. Het CBBS hanteert bij de term incidenteel bij een afwijkend arbeidspatroon het getal van maximaal vier keer per jaar (meer is structureel)”.
Er is volgens de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening gehouden met de energetische beperkingen in combinatie met de aandoeningen van appellant ten aanzien van de datum in geding onder andere door het vaststellen van een beperkt arbeidspatroon en een urenbeperking (vier uur per dag) in de FML. Bij werk in de middag of vroege avond is er ruim de tijd om hier overdag rekening mee te houden en door de urenbeperking is voldoende tijd aanwezig voor recuperatie. In de rapportage van 7 november 2012 benadrukt de bezwaarverzekeringsarts dat bij iedere dag werken op dezelfde uren er ook sprake is van een regelmatig arbeidspatroon. Regelmaat beslaat niet alleen de uren overdag.
4.
Appellant stelt zich op het standpunt dat het Uwv het in besluit 1 voorkomende gebrek niet heeft hersteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft op geen enkele wijze gemotiveerd vermeld waarom wordt afgeweken van de stelling van de behandelaars. Daarnaast handhaaft hij zijn overige beroepsgronden. Hij verzoekt om een vergoeding van de wettelijke rente en schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.
Aangezien appellant zich met besluiten 2 en 3 evenmin kan verenigen, moeten deze besluiten, met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij het geding in hoger beroep worden betrokken.
6.1.
De Raad komt tot te volgende beoordeling.
6.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast en heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een beperking voor werken in de avond na 21.00 uur en de bezwaararbeidsdeskundige heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat er bij de (overgebleven) functies hooguit tot 21.00 gewerkt dient te worden. De Raad verwijst naar 2.3 en 2.5 van deze uitspraak. Het in 5.4 van de tussenuitspraak verwoorde gebrek is genoegzaam weggenomen. In de FML is daarnaast een beperking opgenomen bij beoordelingspunt 6.1 ten aanzien van de allergie voor graspollen en huisstofmijt ten tijde in geding. De bezwaararbeidsdeskundige heeft met betrekking tot deze allergieën in de rapportage van
8 december 2011 genoegzaam gemotiveerd dat blootstelling van deze stoffen niet in de geduide functies voorkomt. Het in 5.6 van de tussenuitspraak verwoorde gebrek is ook genoegzaam weggenomen.
6.3.
Het in 5.5 van de tussenuitspraak verwoorde gebrek is niet hersteld. Verwijzend naar het standpunt van het Uwv in 2.2 en 2.5 in deze uitspraak moet functie 3 ongeschikt worden geacht voor appellant. Volgens de bezwaarverzekeringsarts moet er sprake zijn van een regelmatig arbeidspatroon zodat er in combinatie met de urenbeperking voldoende tijd aanwezig is voor recuperatie. In de Arbeidsmogelijkhedenlijst is bij functie 3 vermeld dat er geen sprake is van wisselende diensten. Uit de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt echter dat het niet is uitgesloten dat zowel in de avond als in de ochtend moet worden gewerkt omdat er sprake kan zijn van wisselende objecten met een eigen arbeidspatroon waar schoongemaakt moet worden. Het verschilt per object wanneer, waar en hoe laat er gewerkt moet worden. Dit is inherent aan het inlenen van een schoonmaakbedrijf. Splitsing in ochtend, middag en avonduren is volgens de bezwaararbeidsdeskundige niet mogelijk. Voor deze functie dient men voor iedere dienst beschikbaar te zijn. In het geval dat van object gewisseld moet worden is het niet uitgesloten dat onvoldoende sprake kan zijn van recuperatie. Omdat functie 3 niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd, resteren er in het totaal
24
arbeidsplaatsen en wordt niet voldaan aan het vereiste in het van toepassing zijnde (oude) Schattingsbesluit van 27 arbeidsplaatsen.
6.4.
Uit hetgeen is overwogen in 6.3 volgt dat de rechtbank besluit 1 ten onrechte in stand heeft gelaten. Die uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen besluiten 1, 2 en 3 wordt gegrond verklaard en deze besluiten worden vernietigd. Gelet op de arbeidskundige rapportages, de vaststelling dat aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende functies ten grondslag kunnen worden gelegd en de omstandigheid dat het Uwv meerdere malen de gelegenheid heeft gehad het gebrek in besluit 1 te herstellen, ziet de Raad voldoende aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen besluit 1 gegrond te verklaren en het (primaire) besluit van 11 december 2007 in zoverre te herroepen en te bepalen dat de WAO-uitkering waarop appellant per 22 februari 2007 recht heeft, wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
7.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
25 januari 2012, LJN BV1958.
8.1.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek om schadevergoeding in verband met de lengte van de procedure wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, LJN BH1009.
8.2.
De onderhavige procedure is gestart met een bezwaarschrift van appellant van 17 januari 2008. Vanaf de datum van de ontvangst van dat bezwaarschrift, 18 januari 2008, tot de datum dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan, zijn vijf jaar en vijf maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv minder dan een half jaar geduurd. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op 13 augustus 2008 van het beroepschrift van appellant heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank zeven maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst door de Raad op 29 mei 2009 van het hoger beroepschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak vier jaar en een maand geduurd. De Raad heeft de hem toekomende behandelingsduur van twee jaar overschreden, terwijl ook de totale behandelingsduur in de rechterlijke fase is overschreden. De Raad heeft vooralsnog noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellant aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen.
8.3.
Aan deze vaststellingen kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, in de rechterlijke fase is geschonden. Hieraan wordt de gevolgtrekking verbonden dat in deze procedure met verdragconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb moet worden beslist omtrent het verzoek van appellant om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb wordt daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aangemerkt als partij in die procedure.
9.
De gevraagde vergoeding voor de kosten van [naam gemachtigde] voor verleende rechtsbijstand wijst de Raad af. [naam gemachtigde] trad niet op als beroepsmatig rechtshulpverlener in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad acht wel termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant, begroot op € 644,-, wegens de verleende rechtsbijstand in beroep door mr. J.S. Visser, advocaat te Standskanaal. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 september 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2007 gegrond;
  • herroept het besluit van 11 december 2007 voor zover daarbij de WAO-uitkering is gebaseerd
op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en bepaalt dat die WAO-uitkering met ingang van
22 februari 2007 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 7 van deze
uitspraak is vermeld;
- bepaalt dat het onderzoek onder nummers 13/3355 BESLU, 13/3356 BESLU en
13/3357 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek
van appellant om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de
redelijke termijn en merkt de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie) aan
als partij in die procedure.
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

HD