T U S S E N U I T S P R A A K
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 april 2009, 08/1364 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum tussenuitspraak: 18 november 2011
Namens appellant heeft F. Westerveld hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 20 augustus 2010 heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Namens appellant is F. Westerveld verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.W.H. Blind.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft rapportages overgelegd van bezwaararbeidsdeskundige J. Van Dijk van 11 oktober 2010 en 22 december 2010 en van bezwaarverzekeringsarts M. Bakker van 15 november 2010. Namens appellant heeft F. Westerveld een reactie gegeven.
Op 9 september 2011 heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Namens appellant is Westerveld verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. M.W.H. Blind.
1.1. Appellant was werkzaam als onderwijzer in het basisonderwijs en is op 1 november 1990 vanwege psychische klachten uitgevallen. Later ontstonden tevens aan de ziekte van Lyme gerelateerde klachten.
1.2. Als gevolg van een herbeoordeling met toepassing van het aangepaste Schattingsbesluit is zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 7 december 2006 verhoogd van een
mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% naar 65 tot 80%.
2.1. Na een ambtshalve herbeoordeling met toepassing van het oude Schattingsbesluit als gevolg van een kabinetsbesluit van 29 augustus 2007 (Stb. 2007, 324) is bij besluit van 11 december 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 ongewijzigd vastgesteld op 65 tot 80%.
2.2. Bij het (bestreden) besluit van 9 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
4.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak waarbij hij zich onder andere op het standpunt stelt dat de vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week niet voldoende is. Vanwege steeds terugkerende Lyme infectiesymptomen is er sprake van een wisselende belastbaarheid en als gevolg van de combinatie van Lyme gerelateerde klachten, de slaapklachten, de allergieklachten en de psychische klachten is appellant maximaal in staat om drie keer vier uur per week mentaal en fysiek licht belastende arbeid te verrichten. De geduide functies zijn daarnaast volgens appellant ongeschikt omdat hij niet in stoffige ruimtes kan werken en hij niet ’s avonds kan werken.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2.1. In geschil is de vraag of het Uwv voldoende beperkingen ten aanzien van arbeid heeft vastgesteld. Op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 september 2007 staat met betrekking tot de werktijden vermeld, dat niet meer dan 4 uur per dag en 20 uur per week gewerkt mag worden. Bij de perioden van het etmaal (item 6.1.1) wordt aangegeven dat niet ’s nachts kan worden gewerkt met de toelichting ‘niet in de late avond en nacht’. Appellant heeft onder andere aangevoerd dat hij niet in staat is om in de avond werkzaamheden te verrichten. Appellant verwijst voor zijn standpunt naar de brief van neuroloog dr. A.W. de Weerd van 25 november 2008. In deze brief is door de neuroloog aangegeven: “ Ik begrijp uit uw brief dat het Uwv u ook in de avonduren wil laten werken. Dit lijkt mij geen verstandige keus, daar goed bekend is dat iemand met een objectiveerbare slaapaandoening nog slechtere slaap krijgt wanneer er in de avond of de nachturen wordt gewerkt.”
5.2.2. Bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter heeft in de rapportage van 9 februari 2009 aangegeven dat in geen van de geduide functies onregelmatige diensten, avondwerk of nachtwerk voorkomt. De Kanter heeft in principe geen bezwaar tegen aanpassing van de FML voor dit aspect, maar omdat het geen materiële gevolgen heeft wordt het achterwege gelaten. Ook merkt De Kanter op dat deze beroepsgrond in de bezwaarfase niet kenbaar is gemaakt en dat ook daarom aan dit aspect geen consequentie kan worden verbonden.
5.2.3. Nog daargelaten appellant de slaapklachten ook op een later moment als grond naar voren mag brengen, blijkt uit de rapportage van De Kanter van 30 mei 2008 dat de slaapstoornis tijdens de bezwaarprocedure kenbaar is gemaakt. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt daarnaast dat werken in de avond wel voorkomt bij de geduide functies. Bij brief van 15 juni 2010 heeft de Raad het Uwv om een toelichting gevraag op het standpunt van appellant dat de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) ongeschikt is vanwege werken in de avonduren. Bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk heeft in het rapport van 7 juli 2010 aangegeven dat rekening is gehouden met de beperking zoals in item 6.1.1 is vastgesteld en dat appellant ook als hij deze functie vervult om 23.00 naar bed kan gaan. Omdat in de functie huishoudelijk medewerker gebouwen wordt gewerkt tot maximaal 21.00 uur is deze functie geschikt voor appellant volgens de bezwaararbeidsdeskundige.
5.3. Naar aanleiding van hetgeen is behandeld ter zitting van de Raad van 20 augustus 2010 heeft de Raad het Uwv bij brieven van 16 september 2010 en 3 december 2010 wederom om een toelichting gevraagd. Bezwaarverzekeringsarts M. Bakker heeft in het rapport van 15 november 2010 een reactie gegeven. Bezwaararbeidsdeskundige Van Dijk heeft in de rapportages van 11 oktober 2010 en 22 december 2010 een reactie gegeven. Vervolgens is deze zaak behandeld ter zitting van de Raad van 9 september 2011.
5.4. De Raad is van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Bakker in het rapport van 15 november 2010 niet is ingegaan op de brief van neuroloog De Weerd van 25 november 2008 en evenmin op de informatie van de revalidatieartsen. Arts in opleiding (tot revalidatiearts) A. Van Meeteren en revalidatiearts C.H. Emmelot hebben in het rapport van 11 mei 2010 aangegeven dat er in de loop van de dag sprake is van een toename van vermoeidheid. Deze informatie van de behandelend artsen ondersteunt appellant in zijn stellingen. De Raad is gelet hier op en op de opvatting van De Kanter beschreven in 5.2.2 van oordeel dat er sprake is van een onvoldoende motivering ten aanzien van het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van een beperking voor werken in de avond. Daarnaast is de Raad van oordeel dat de toelichting in de FML bij item 6.1.1 ‘niet in de late avond en nacht’ niet strookt met de aan het CBBS systeem gestelde voorwaarden van transparantheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Het is onduidelijk wat moet worden verstaan onder de late avond.
5.5. Ook acht de Raad de toelichting van bezwaararbeidsdeskundige Van Dijk in de rapportages van 11 oktober 2010 en van 22 december 2010 ten aanzien van de functie huishoudelijk medewerker gebouwen en de uiteindelijke conclusie dat deze functie geschikt is omdat werken in de avond slechts in 20% van alle werkdagen voorkomt, onjuist. Uit de rapportages blijkt dat het gaat om één functieomschrijving en dat splitsing in ochtend, middag en avonduren niet mogelijk is en men voor iedere dienst beschikbaar moet zijn. Dat leidt tot de conclusie dat het kan voorkomen dat appellant alle avonden moet werken.
5.6. Ter zitting heeft het Uwv daarnaast verklaard dat de in de rapportages van verzekeringsarts J.R. Jansen van 13 oktober 2006 en van bezwaarverzekeringsarts De Kanter van 30 september 2008 aangegeven allergie, ten onrechte niet als beperking is opgenomen in de FML.
5.7. De Raad is dan ook van oordeel dat de FML op de items 3.6 en 6.1 onjuist is en moet worden aangepast.
6.1. Met het hiervoor gegeven oordeel dat een zorgvuldige medische beoordeling ontbreekt en de vaststelling dat de FML dient te worden aangepast is het geschil niet finaal beslecht.
6.2. In het voorliggende geval ziet de Raad, nu een nieuwe medische beoordeling door een (bezwaar)verzekeringsarts is aangewezen, dat de FML moet worden aangepast en door een (bezwaar)arbeidskundige moet worden bezien of functies te duiden zijn, en zo ja, welk verlies aan verdiencapaciteit aanwezig is, aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
De Centrale Raad van Beroep;
Draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 9 juli 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en C.G.M. van Rijnberk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.