ECLI:NL:CRVB:2014:2404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om herziening van dagloon op basis van nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om herziening van haar dagloon. Dit verzoek was gebaseerd op een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin werd geoordeeld dat appellante recht had op nabetaling van loon. Het Uwv had het verzoek afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzing bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat de bestuursrechter zich bij de toetsing moet beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Voor de periode voorafgaand aan de aanvraag moet de rechter zich beperken tot feiten die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten die vóór het besluit zijn voorgevallen maar niet eerder konden worden aangevoerd. In dit geval oordeelde de Raad dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een herziening van het dagloon rechtvaardigden.
Wat betreft de periode na de aanvraag, oordeelde de Raad dat het Uwv een belangenafweging had moeten maken. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij haar werkgever in het refertejaar op duidelijke wijze had gemaand tot betaling van het nog vorderbare loon. De verklaring van een ex-collega was onvoldoende om dit aan te tonen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.