ECLI:NL:CRVB:2013:1653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over vorderbaar en inbaar loon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 4 september 2013, wordt de kwestie van vorderbaar en inbaar loon in het kader van de Werkloosheidswet (WW) behandeld. Appellant, die op 1 december 2003 in dienst trad bij zijn werkgeefster, had een arbeidsovereenkomst getekend op 10 augustus 2010, waarin hij per 1 oktober 2010 een hogere functie zou vervullen. De werkgeefster heeft echter nagelaten appellant in de gelegenheid te stellen deze functie te vervullen, wat leidde tot een geschil over de betaling van het bijbehorende loon. Appellant heeft zijn werkgeefster herhaaldelijk verzocht om het loon te betalen, maar zonder resultaat. Uiteindelijk heeft hij juridische stappen ondernomen met de hulp van zijn advocaat, mr. C.H.J.M. van Heugten.
De Raad oordeelt dat er in het refertejaar, dat loopt van 1 mei 2010 tot 1 mei 2011, sprake is van vorderbaar loon. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het vorderbare loon niet inbaar was, maar de Raad volgt deze conclusie niet. De Raad stelt vast dat de werkgeefster vanaf 1 oktober 2010 in gebreke is gebleven met de betaling van het loon, wat voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een weigering. De Raad oordeelt dat een schriftelijke bevestiging van de werkgeefster niet noodzakelijk is om deze weigering vast te stellen.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 11 oktober 2011 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak. Deze uitspraak benadrukt het belang van de communicatie tussen werknemer en werkgever en de noodzaak voor werkgevers om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.