ECLI:NL:CRVB:2014:2382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
12-3032 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van bijstand wegens niet voldoen aan informatieverplichting

In deze zaak gaat het om de opschorting van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 8 november 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant herhaaldelijk uitgenodigd voor gesprekken over zijn werk- en participatiemogelijkheden, maar appellant is zonder bericht niet verschenen. Na een bezoek van handhavingsspecialisten op 29 augustus 2011, waarbij een oproepbrief in de brievenbus van appellant werd gedeponeerd, heeft het college besloten om de bijstand van appellant op te schorten. Appellant heeft vervolgens niet voldaan aan zijn informatieverplichting, wat leidde tot de beëindiging van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep de beslissing verdedigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik heeft kunnen maken, gezien de herhaalde afwezigheid van appellant en het niet reageren op de uitnodigingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat de voorwaarden voor opschorting zijn nageleefd en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn recht op bijstand te verdedigen. De Raad oordeelt dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met eerdere uitspraken en dat het college niet in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.

Uitspraak

12/3032 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2012, 11/5841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.M.C. Laumanns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Namens appellant is
mr. Laumanns verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders. Het onderzoek is vervolgens heropend.
Bij brief van 14 maart 2014 heeft het college een nader stuk aan de Raad gezonden, waarop appellant heeft gereageerd bij brief van 5 mei 2014. Daarop heeft het college gereageerd bij brief van 13 mei 2014.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 8 november 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het college heeft appellant bij brief van 8 augustus 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 16 augustus 2011 met zijn klantmanager. Het gesprek zou gaan over de mogelijkheden van appellant op het gebied van werk, arbeidsre-integratie en participatie. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen op deze afspraak waarop het college appellant bij brief van
16 augustus 2011 opnieuw heeft uitgenodigd voor een gesprek op 23 augustus 2011. Ter toelichting daarop is in de brief vermeld dat het college van appellant wil weten waarom hij niet op de vorige uitnodiging heeft gereageerd omdat wordt overwogen zijn uitkering tijdelijk te verlagen. Daarbij is appellant erop gewezen dat het belangrijk is dat hij op de uitnodiging reageert omdat anders direct een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering kan worden opgestart, waarna het college kan besluiten om de uitkering te stoppen. Appellant heeft ook op de uitnodiging om op 23 augustus 2011 op gesprek te verschijnen niet gereageerd.
1.3.
De handhavingsspecialisten [naam 1] en [naam 2], werkzaam binnen de afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam, hebben vervolgens op 29 augustus 2011 een bezoek gebracht aan het door appellant opgegeven uitkeringsadres [adres], waar op aanbellen niet werd gereageerd. Hierop heeft [naam 1] ter plekke een oproepbrief in de brievenbus van appellant gedeponeerd, waarin appellant wordt opgeroepen te verschijnen op 30 augustus 2011 in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Appellant is daarbij verzocht om een geldig identiteitsbewijs mee te nemen en zijn bankafschriften van de afgelopen maanden. Omdat appellant geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep heeft het college bij besluit van 30 augustus 2011 het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 30 augustus 2011 opgeschort en is appellant alsnog in de gelegenheid gesteld op 1 september 2011 te verschijnen en gegevens te verstrekken. Daarbij is appellant erop gewezen dat het college zijn uitkering beëindigt als hij onvoldoende gevolg geeft aan deze brief.
1.4.
Nadat het college had vastgesteld dat appellant op 1 september 2011 niet had voldaan aan zijn informatieverplichting, heeft het college bij besluit van 1 september 2011 de bijstand van appellant met ingang van 30 augustus 2011 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.5.
Bij besluit van 2 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2011 niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat appellant geen procesbelang heeft omdat het recht op bijstand inmiddels is ingetrokken bij het in 1.4 vermelde besluit van 1 september 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van appellant alsnog inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan en dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand gebruik heeft kunnen maken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant zich niet heeft gemeld voor de oproepen voor een gesprek op 16 augustus 2011 en op 23 augustus 2011 en dat de aangekondigde afspraken, anders dan appellant meent, niet op een zeer korte termijn waren gepland. Nu appellant tot twee keer toe niet is verschenen op een oproep van het college en appellant evenmin anderszins iets van zich heeft laten horen, had het college voldoende reden om een verder onderzoek in te stellen naar het recht op bijstand. Het college heeft daarom op 29 augustus 2011 appellant opnieuw opgeroepen voor een gesprek op 30 augustus 2011. Deze termijn wordt evenmin onredelijk geacht, temeer omdat appellant de mogelijkheid is gegeven om alsnog op een afspraak van 1 september 2011 te komen, nadat hij niet was verschenen op 30 augustus 2011.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over het in 1.4 vermelde intrekkingsbesluit van 1 september 2011 buiten de omvang van het geding valt. Dit betekent dat deze beroepsgronden buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer procesbelang vastgesteld, het bestreden besluit vernietigd en het besluit tot opschorting van 30 augustus 2011 inhoudelijk beoordeeld waarbij onder meer is overwogen dat de bezwaargronden in beroep voldoende zijn besproken. Appellant heeft ter zitting van de Raad meegedeeld dat hij zich bij deze oordelen neerlegt. De daartegen gerichte beroepsgronden behoeven dus evenmin bespreking.
4.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2566, acht appellant het in strijd met de goede procesorde dat het college eerst in hoger beroep de oproepbrief van 29 augustus 2011 heeft overgelegd. Appellant wordt hierin niet gevolgd. De situatie van appellant is niet vergelijkbaar met die in de uitspraak van de Raad van 20 juli 2010. Van een eerst ter zitting van de Raad naar voren gebrachte niet onderbouwde stelling is immers geen sprake. De Raad heeft bij brief van
22 oktober 2013 het college verzocht de oproepbrief van 29 augustus 2011 te verstrekken, gelet op de vermelding van deze brief in het rapport van bevindingen van 1 september 2011, ter verifiëring van de feiten. Voorts wordt in aanmerking genomen dat appellant eerst naar aanleiding van de door de Raad verzochte inzending van de oproepbrief heeft betwist dat deze brief op 29 augustus 2011 in zijn brievenbus is gedeponeerd.
4.4.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college het recht op bijstand opschorten indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.5.
Appellant heeft betoogd dat ten tijde hier van belang er geen onderzoek was naar zijn recht op bijstand en er evenmin grond was om zijn recht op bijstand in twijfel te trekken. Hij wijst daarbij op de brief van 16 augustus 2011 waarin hem is meegedeeld dat het college wil weten waarom hij niet op de vorige uitnodiging heeft gereageerd omdat wordt overwogen zijn uitkering tijdelijk te verlagen. Appellant heeft in dit kader ter zitting van de Raad, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van de Raad van 9 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7171, verder aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek aangezien zijn woon- en leefsituatie op een andere effectieve en voor appellant minder belastende wijze konden worden geverifieerd, zoals een check in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Dit betoog slaagt niet. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen op 16 augustus 2011 en op 23 augustus 2011. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat het college daarom voldoende reden had om een verdergaand onderzoek in te stellen naar het recht op bijstand. Daarbij komt dat het college in de brief van 16 augustus 2011 niet alleen heeft gewezen op een mogelijke verlaging van de bijstand maar ook op het starten van een onderzoek naar de rechtmatigheid van het recht op bijstand indien appellant niet reageert op de oproep. Ten slotte is van belang dat het op
29 augustus 2011 niet is gekomen tot het daadwerkelijk afleggen van een huisbezoek, zodat de vraag of het college een voor appellant minder belastend onderzoeksinstrument had kunnen inzetten hier niet relevant is.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de bevindingen van een ingesteld onderzoek naar het recht op bijstand van appellant de reden hebben gevormd voor de in geding zijnde opschorting. Het gemeentelijk beleid inzake opschorting bij het niet voldoen aan verplichtingen in het kader van de arbeidsschakeling en mogelijke afstemming is in dit geval niet van toepassing. Wat appellant in dit kader heeft aangevoerd slaagt dan ook niet.
4.7.
In hoger beroep heeft het college een door de handhavingsspecialisten [naam 1] en [naam 2] ondertekend rapport van bevindingen van 1 september 2011 overgelegd. Het rapport is opgemaakt op ambtsbelofte. De Raad heeft geen reden om de vermelding in het rapport dat [naam 1] de oproepbrief op 29 augustus 2011 persoonlijk heeft gedeponeerd in de brievenbus van appellant, in twijfel te trekken. Daarbij is van belang dat ook het besluit tot opschorting van 30 augustus 2011 al refereert aan de oproep van 29 augustus 2011 en dat, zoals in 4.3 is vermeld, de ontvangst van die oproep niet eerder dan in hoger beroep is betwist. Handhavingsspecialist [naam 1] heeft voorts in het door het college overgelegde interne
e-mailbericht van 29 oktober 2013 de gang van zaken op 29 augustus 2011, waaronder het deponeren van de oproep in de brievenbus van appellant, bevestigd. Gelet op het voorgaande is er, anders dan appellant stelt, geen aanleiding voor het oproepen en onder ede horen van de handhavingsspecialisten [naam 1] en [naam 2].
4.8.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de afspraken waarop hij niet is verschenen op een te korte termijn zijn gepland en dat geen redelijke termijn in acht is genomen. De rechtbank heeft dit betoog op goede gronden verworpen. De Raad onderschrijft rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 van de aangevallen uitspraak en neemt deze over. Daaraan wordt toegevoegd dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1790) het college er in beginsel vanuit mag gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken.
4.9.
Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen , in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit

HD