ECLI:NL:CRVB:2012:BY1790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6126 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens niet nakomen medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.P.M. van Gerven, had een aanvraag om bijstand ingediend op 18 maart 2010, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting door niet te reageren op oproepen van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) op 19 en 20 april 2010. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op de oproepen niet is verschenen en dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de oproepen op de juiste wijze zijn bezorgd. De Raad heeft de relevante artikelen van de Wet werk en bijstand (WWB) in overweging genomen, die bepalen dat een belanghebbende verplicht is om medewerking te verlenen aan het college. De Raad concludeert dat de appellant onvoldoende medewerking heeft verleend, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting voor het verkrijgen van bijstand en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

10/6126 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2010, 10/3448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 30 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.P.M. van Gerven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2012. Voor appellant is mr. Van Gerven verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 23 februari 2010 bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vervolgens op 18 maart 2010 een aanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft appellant bankafschriften en een acceptgirokaart ingeleverd, welke niet op zijn naam staan. Op 1 april 2010 hebben twee handhavingsspecialisten getracht een huisbezoek af te leggen op het door appellant opgegeven uitkeringsadres. Hierbij werd de broer van appellant aangetroffen in de woning. De broer maakte daarbij kenbaar dat appellant op dat moment bij zijn vriendin verbleef.
1.2. Op 19 april 2010 omstreeks 14.30 uur is door een tweetal handhavingspecialisten van de DWI opnieuw getracht een huisbezoek af te leggen. Omdat appellant niet thuis werd aangetroffen heeft één van de handhavingspecialisten [T.] (de handhavings-specialist) een oproepbrief gedeponeerd in de brievenbus behorend bij het adres van appellant. Met die brief is appellant opgeroepen om op dinsdag 20 april 2010 om 14.30 uur te verschijnen op het kantoor van de DWI. Appellant heeft zonder bericht niet aan die oproep gehoor gegeven. Vervolgens is appellant opnieuw schriftelijk opgeroepen om op 23 april 2010 om 9.15 uur te verschijnen op het kantoor van de DWI. Deze oproep is 20 april 2010 omstreeks 16.00 uur door de handhavingsspecialist gedeponeerd in de brievenbus van het opgegeven uitkeringadres. Appellant is opnieuw niet verschenen. De bevindingen van de handhavingsspecialist zijn neergelegd in een rapport van 23 april 2010.
1.3. Bij besluit van 26 april 2010 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2010 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant verwijtbaar niet die medewerking heeft verleend die redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht door niet te reageren op de oproepen van 19 en 20 april 2010, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat er onvoldoende aanleiding was om hem op te roepen voor een gesprek. De schriftelijke oproepen van 19 en 20 april 2010 voor dat gesprek heeft appellant niet ontvangen. Het ligt op de weg van de DWI om aan te tonen dat de brieven zijn bezorgd. Appellant heeft wel gereageerd op andere brieven van de DWI die per post zijn verzonden. De oproepen zijn mogelijk in een verkeerde brievenbus gedeponeerd. Verder zijn de oproepen niet ondertekend en heeft de handhavingspecialist bij het huisbezoek niet het daarvoor bestemde formulier ‘Toestemming huisbezoek’ gebruikt. Het afwijzen van de aanvraag is een onevenredig zware sanctie. Appellant verzoekt om schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 17, tweede lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Indien de belanghebbende deze medewerkingsverplichting niet of niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan bijstand worden geweigerd.
4.2. Artikel 53a, tweede lid, eerste volzin, van de WWB bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
4.3. Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Uit de gedingstukken blijkt dat bij het college naar aanleiding van de aanvraag van appellant onduidelijkheid bestond over de woon- en verblijfplaats van appellant en over zijn financiële situatie. Het college was dan ook bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van appellant door appellant op te roepen voor een gesprek bij de DWI.
4.4. Vaststaat dat appellant aan de oproepen van 19 en 20 april 2010 om op het kantoor van de DWI te verschijnen teneinde informatie over zijn woon- en leefsituatie te verstrekken, geen gehoor heeft gegeven. Appellant heeft aangevoerd dat het hem niet verweten kan worden dat hij aan deze oproepen geen gehoor heeft gegeven, omdat hij deze oproepen niet heeft ontvangen. Anders dan appellant meent, heeft het college aannemelijk gemaakt dat de oproepen van 19 en 20 april 2010 in de brievenbus van de woning van appellant op het adres [adres 1] te [naam gemeente] zijn gedeponeerd. De gedingstukken geven geen reden om te twijfelen aan de verklaring hieromtrent van de handhavingsspecialist, welke is opgenomen in een ambtsedig opgemaakt rapport van 23 april 2009. In lijn met vaste rechtspraak (CRvB 31 maart 2009, LJN BI1806), mag het college er in beginsel vanuit gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Indien appellant deze, voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde, post niet heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico. Dat uit de afschriften van de schriftelijke oproepen niet blijkt dat deze oproepen door de handhavingspecialist zijn ondertekend en de omstandigheid dat door de handhavingspecialist geen gebruik is gemaakt van het voorgedrukte formulier ‘Toestemming huisbezoek’ kan gelet hierop niet tot de conclusie leiden dat de oproepen van 19 en 20 april 2010 niet aan de [adres 1] zijn bezorgd. Ook de stelling van appellant dat hij wel gereageerd heeft op andere brieven die per post zijn verzonden, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5. Voorts is van belang wat de handhavingspecialist heeft verklaard naar aanleiding van de afwijzing van de aanvraag en het daartegen ingediende bezwaar. De handhavingsspecialist heeft op 27 april 2010 verklaard dat hij de brieven daadwerkelijk in de juiste brievenbus heeft gedaan. De handhavingspecialist heeft voorts op 3 september 2010 verklaard dat hij vaker klanten aan de Marnixstraat heeft bezocht en daardoor op de hoogte is van de nummering van de woningen en de bijbehorende brievenbussen.
4.6. Door geen gehoor te geven aan de oproepen om te verschijnen teneinde inlichtingen te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie, heeft appellant onvoldoende medewerking verleend als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WWB, met als gevolg dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.7. Uit 4.3 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden. Het verzoek om toekenning van vergoeding van schade komt gelet hierop niet voor toewijzing in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Hillen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N.M. van Gorkum
SG