ECLI:NL:CRVB:2014:2375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene, hier aangeduid als B, ontving bijstand sinds 1997, maar er ontstond een vermoeden dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere betrokkene, wat niet was gemeld aan de gemeente. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat B en de andere betrokkene samenwoonden en zorg voor elkaar droegen. De gemeente Haarlem besloot daarop de bijstand van B in te trekken en de kosten terug te vorderen. B ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. B ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom B niet aannemelijk had gemaakt dat er geen gezamenlijke huishouding was. De Raad stelde vast dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van B, de andere betrokkene en getuigen. De Raad oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de kosten van de bijstand terug te vorderen van B, omdat hij zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van B ongegrond, waardoor de terugvordering van de bijstand werd gehandhaafd.