ECLI:NL:CRVB:2014:2373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met ontslagvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 29 januari 2004 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering over de maand juni 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had besloten om de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat zij in die maand een ontslagvergoeding van € 3.575,- had ontvangen. Het college stelde dat deze vergoeding als inkomen moest worden aangemerkt, waardoor appellante geen recht had op bijstand voor die maand.
Appellante voerde in beroep aan dat de ontslagvergoeding niet verrekend mocht worden met haar bijstandsuitkering, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellante haar standpunt niet voldoende had onderbouwd en volgde het college in zijn standpunt dat de ontslagvergoeding als inkomen in de zin van de WWB moest worden beschouwd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante op juiste wijze had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.