ECLI:NL:CRVB:2014:2373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
13-2578 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met ontslagvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 29 januari 2004 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering over de maand juni 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had besloten om de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat zij in die maand een ontslagvergoeding van € 3.575,- had ontvangen. Het college stelde dat deze vergoeding als inkomen moest worden aangemerkt, waardoor appellante geen recht had op bijstand voor die maand.

Appellante voerde in beroep aan dat de ontslagvergoeding niet verrekend mocht worden met haar bijstandsuitkering, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellante haar standpunt niet voldoende had onderbouwd en volgde het college in zijn standpunt dat de ontslagvergoeding als inkomen in de zin van de WWB moest worden beschouwd.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante op juiste wijze had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.

Uitspraak

13/2578 WWB
Datum uitspraak: 15 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 april 2013, 13/273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Voor appellante is mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 29 januari 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 10 augustus 2012, zoals gehandhaafd bij besluit van 3 december 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de maand juni 2012 ingetrokken en de over die maand gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 1.245,08. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante in de maand juni 2012 van haar toenmalige werkgever in verband met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst een vergoeding van € 3.575,- heeft ontvangen, en dat deze vergoeding als inkomen over die maand moet worden aangemerkt. Omdat deze vergoeding hoger is dan het bedrag van de voor appellante geldende bijstandsnorm, heeft zij over de maand juni 2012 geen recht op bijstand.
2.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Evenals in bezwaar, heeft zij in beroep aangevoerd dat de ontslagvergoeding niet mag worden verrekend met haar bijstandsuitkering, zodat er geen plaats is voor terugvordering. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat appellante haar standpunt niet met inhoudelijke argumenten heeft onderbouwd en dat, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 3 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9495), het college wordt gevolgd in zijn standpunt dat de ontslagvergoeding moet worden beschouwd als inkomen in de zin van de WWB.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betwist dat de ontslagvergoeding diende te worden verrekend met haar bijstandsuitkering, zodat van haar ook geen bedrag kon worden teruggevorderd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de in beroep ingediende gronden van appellante op juiste wijze besproken en afdoende gemotiveerd waarom die beroepsgronden niet slagen. Ook in hoger beroep heeft appellante haar standpunt niet onderbouwd. De Raad verenigt zich daarom met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD