4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Appellant verzet zich tegen het ontbreken van het aspect functioneel leidinggeven in de organieke functiebeschrijvingen. Appellant heeft erop gewezen dat hij feitelijk leiding gaf, onder meer doordat hij zich met voortgangsgesprekken, werkgesprekken en functioneringsgesprekken bezighield.
4.1.2. Het gaat hier om een organiek systeem van functiebeschrijving en -waardering, waarin de zwaarte van de organieke functies wordt gewogen in samenhang met de totale organisatieopbouw. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 30 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9173 en 3 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1682) komt daarom bij het vaststellen van de functiebeschrijving aan het bestuursorgaan beleidsvrijheid toe. Anders dan bij een zogenoemde mensfunctiebeschrijving gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om door het bestuursorgaan aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die het bestuursorgaan voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving terughoudend moet zijn. 4.1.3. Het college ziet de functie van Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening als een hulpstructuur voor het management, waarbij de senior, door zijn ervaring en kennis, een vraagbaak is voor de medewerker en fungeert als ondersteuner van de leidinggevende. Gegeven de keuze van het college om de gemeentelijke organisatie op deze manier in te richten, acht de Raad het niet onredelijk om de door appellant genoemde taken ter ondersteuning van de leidinggevende onder het aspect seniortaken te laten vallen. Deze taken komen uiteindelijk in de waardering tot uitdrukking door een hogere score voor ervaringsjaren, zelfstandigheid en afbreukrisico. In wat appellant naar voren heeft gebracht wordt dan ook geen aanleiding gezien om de voor zijn functie gehanteerde functiebeschrijvingen in rechte onhoudbaar te achten.
4.2.1. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8698) is de rechterlijke toetsing ook bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering wordt overgegaan als deze als onhoudbaar wordt aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. 4.2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, nu het leidinggeven niet in de functiebeschrijving is opgenomen en de functieomschrijving leidend is voor de functiewaardering, op het aspect leidinggeven niet gescoord kan worden in het kader van de functiewaardering. Het college heeft op dit aspect dan ook in redelijkheid tot een score van nul kunnen komen.
Proceskostenveroordeling door de rechtbank
4.3.1. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 de hoogte van de door het college aan hem te betalen kosten voor rechtsbijstand niet juist heeft vastgesteld. Door slechts één punt voor het beroepschrift toe te kennen, is eraan voorbijgegaan dat er ook een mondelinge behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
4.3.2. Appellant wordt hierin niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht de toekenning van een procespunt voor het verschijnen ter zitting achterwege gelaten, aangezien het bestreden besluit 2 is ingetrokken vóór de zitting bij de rechtbank.
4.4.1. Appellant heeft in het geding 12/1420 AW een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.4.2. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In de uitspraak van 26 januari 2009 heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. 4.4.3. In het geval van appellant heeft de redelijke termijn een aanvang genomen op
7 augustus 2009, de dag waarop het college het bezwaarschrift tegen het besluit van 22 juli 2009 heeft ontvangen. De aangevallen uitspraak is op 2 februari 2012 gedaan, dus meer dan twee jaar na aanvang van de termijn. Dit betekent in beginsel een overschrijding. Deze is uitsluitend toe te rekenen aan de bestuurlijke fase. Immers, het bestreden besluit is pas na ruim elf maanden genomen. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 20 september 2010 en daarop binnen anderhalf jaar, dus tijdig, beslist. Wat betreft het hoger beroep, is de termijn van twee jaar overschreden nu het hoger beroepschrift bij de Raad op 9 maart 2012 is ingekomen.
4.4.4. De Raad verbindt hieraan het vermoeden dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
5.1.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5.2.Voorts zal met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb het onderzoek moeten worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb zal de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) mede als partij in de procedure worden aangemerkt.
5.3.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.