ECLI:NL:CRVB:2014:2264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
12-1420 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over functiewaardering en functiebeschrijving van een Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam als Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening, tegen de functiewaardering en functiebeschrijving die door het college van burgemeester en wethouders van Coevorden zijn vastgesteld. Appellant heeft in 2005 en 2008 verzocht om zijn functie opnieuw te beschrijven en te waarderen, maar het college heeft dit verzoek afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank Assen en de rechtbank Noord-Nederland beoordeeld. De rechtbanken hebben de besluiten van het college om de functiebeschrijving en waardering niet te wijzigen, ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het college beleidsvrijheid heeft bij het opstellen van functiebeschrijvingen en dat de rechterlijke toetsing terughoudend moet zijn. De Raad bevestigt dat de functiebeschrijving van appellant geen aspect van functioneel leidinggeven bevatte, wat betekent dat dit niet meegewogen kon worden in de functiewaardering. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en bevestigt de eerdere uitspraken. Tevens wordt het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

12/1420 AW, 13/5173 AW
Datum uitspraak: 3 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 februari 2012, 10/627 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 augustus 2013, 13/165 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J.M.C.I. Janischka hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend en een nader stuk ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janischka. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M. Wetzels, P.H.J. Wiegerinck en F.G. Brentjes-Padberg.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreider overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. Hij volstaat met het volgende.
1.1.
Appellant was met ingang van 1 september 2002 werkzaam als Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening van de Publieksafdeling loket bouwen/wonen.
1.2.
Bij brief van 12 december 2005, herhaald bij e-mail van 6 maart 2008, heeft appellant op grond van artikel 4, tweede lid, van de Procedureregeling organieke functiebeschrijving
en -waardering gemeente Coevorden verzocht om zijn functie opnieuw te beschrijven en te waarderen.
1.3.
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft het college de functiebeschrijving vastgesteld van de functie Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening, met als peildatum
1 maart 2006. Appellant heeft bij brief 6 augustus 2009, door het college ontvangen op
7 augustus 2009, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2009 bij besluit van 19 juli 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het tot de beleidsvrijheid van het college behoort om een functiebeschrijving op te stellen die naar zijn mening nodig is om de organisatiedoelstellingen op een effectieve wijze te realiseren. Die vrijheid wordt ingekaderd door het gekozen functiebeschrijvings- en waarderingssysteem en begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het college beschouwt het seniorschap als een hulpstructuur ter ondersteuning van het afdelingshoofd. Aan het seniorschap wordt niet het aspect van het functioneel en operationeel leidinggeven verbonden. Het college acht deze beleidskeuze niet onredelijk.
1.5.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft het college de functie van Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening gewaardeerd, met als peildatum 1 maart 2006, op basis van de bij het bestreden besluit 1 vastgestelde functiebeschrijving. Bij de waardering zijn onder meer scores toegekend voor ervaringsjaren, zelfstandigheid en afbreukrisico. Appellant heeft tegen het besluit van 15 september 2010 bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het college de functiebeschrijving van de functie Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening vastgesteld, met als peildatum
1 januari 2002. In deze functiebeschrijving zijn als hoofdtaken opgenomen: seniortaken, beleidsadvisering en overige werkzaamheden. Aan dit besluit is voorts ten grondslag gelegd dat appellant fungeerde als eerste aanspreekpunt voor het afdelingshoofd, zorg droeg voor de onderlinge afstemming en de voortgang van de werkzaamheden en knelpunten signaleerde in de uitvoering daarvan. Gegeven de structuur van de organisatie kunnen deze werkzaamheden niet worden aangemerkt als functioneel leidinggeven. Appellant heeft tegen het besluit van
25 februari 2011 bezwaar gemaakt.
1.7.
De bezwaren tegen de besluiten van 15 september 2010 en 25 februari 2011 zijn ongegrond verklaard bij besluit van 18 december 2012 (bestreden besluit 2). Het college heeft bij besluit van 18 maart 2013 (bestreden besluit 3) het bestreden besluit 2, voor zover dat ziet op de functiewaardering Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening met als peildatum 1 maart 2006, ingetrokken en een nieuw besluit met aanvullende motivering genomen.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2, voor zover dat beroep ziet op de functiebeschrijving Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening met peildatum 1 januari 2002, ongegrond verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2, voor zover dit beroep ziet op de functiewaardering van voornoemde functie met als peildatum 1 maart 2006, niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 472,-. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
3.2.
Het college heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Functiebeschrijvingen
4.1.1. Appellant verzet zich tegen het ontbreken van het aspect functioneel leidinggeven in de organieke functiebeschrijvingen. Appellant heeft erop gewezen dat hij feitelijk leiding gaf, onder meer doordat hij zich met voortgangsgesprekken, werkgesprekken en functioneringsgesprekken bezighield.
4.1.2. Het gaat hier om een organiek systeem van functiebeschrijving en -waardering, waarin de zwaarte van de organieke functies wordt gewogen in samenhang met de totale organisatieopbouw. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 30 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9173 en 3 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1682) komt daarom bij het vaststellen van de functiebeschrijving aan het bestuursorgaan beleidsvrijheid toe. Anders dan bij een zogenoemde mensfunctiebeschrijving gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om door het bestuursorgaan aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die het bestuursorgaan voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving terughoudend moet zijn.
4.1.3. Het college ziet de functie van Senior beleidsmedewerker Bouwen en Ruimtelijke Ordening als een hulpstructuur voor het management, waarbij de senior, door zijn ervaring en kennis, een vraagbaak is voor de medewerker en fungeert als ondersteuner van de leidinggevende. Gegeven de keuze van het college om de gemeentelijke organisatie op deze manier in te richten, acht de Raad het niet onredelijk om de door appellant genoemde taken ter ondersteuning van de leidinggevende onder het aspect seniortaken te laten vallen. Deze taken komen uiteindelijk in de waardering tot uitdrukking door een hogere score voor ervaringsjaren, zelfstandigheid en afbreukrisico. In wat appellant naar voren heeft gebracht wordt dan ook geen aanleiding gezien om de voor zijn functie gehanteerde functiebeschrijvingen in rechte onhoudbaar te achten.
Functiewaardering
4.2.1. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8698) is de rechterlijke toetsing ook bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering wordt overgegaan als deze als onhoudbaar wordt aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, nu het leidinggeven niet in de functiebeschrijving is opgenomen en de functieomschrijving leidend is voor de functiewaardering, op het aspect leidinggeven niet gescoord kan worden in het kader van de functiewaardering. Het college heeft op dit aspect dan ook in redelijkheid tot een score van nul kunnen komen.
Proceskostenveroordeling door de rechtbank
4.3.1. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 de hoogte van de door het college aan hem te betalen kosten voor rechtsbijstand niet juist heeft vastgesteld. Door slechts één punt voor het beroepschrift toe te kennen, is eraan voorbijgegaan dat er ook een mondelinge behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
4.3.2. Appellant wordt hierin niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht de toekenning van een procespunt voor het verschijnen ter zitting achterwege gelaten, aangezien het bestreden besluit 2 is ingetrokken vóór de zitting bij de rechtbank.
Redelijke termijn
4.4.1. Appellant heeft in het geding 12/1420 AW een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.4.2. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In de uitspraak van 26 januari 2009 heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.
4.4.3. In het geval van appellant heeft de redelijke termijn een aanvang genomen op
7 augustus 2009, de dag waarop het college het bezwaarschrift tegen het besluit van 22 juli 2009 heeft ontvangen. De aangevallen uitspraak is op 2 februari 2012 gedaan, dus meer dan twee jaar na aanvang van de termijn. Dit betekent in beginsel een overschrijding. Deze is uitsluitend toe te rekenen aan de bestuurlijke fase. Immers, het bestreden besluit is pas na ruim elf maanden genomen. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 20 september 2010 en daarop binnen anderhalf jaar, dus tijdig, beslist. Wat betreft het hoger beroep, is de termijn van twee jaar overschreden nu het hoger beroepschrift bij de Raad op 9 maart 2012 is ingekomen.
4.4.4. De Raad verbindt hieraan het vermoeden dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
Conclusie
5.1.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5.2.
Voorts zal met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb het onderzoek moeten worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb zal de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) mede als partij in de procedure worden aangemerkt.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken;
  • bepaalt dat het onderzoek in het geding 12/1420 AW wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om vergoeding van schade met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C.H. Bangma en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.T.P. Pot
JvC