ECLI:NL:CRVB:2014:2231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 12 december 2013 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de herziening van haar WAO-uitkering per 30 juli 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door appellante aangevoerde punten reeds aan de orde waren geweest in de eerdere procedures en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat het besluit van het Uwv onjuist was.
De Raad heeft de eerdere uitspraken van de Raad en de rechtbank in deze zaak in overweging genomen. Appellante had in hoger beroep herhaald dat het besluit van het Uwv onjuist was, maar de Raad heeft deze stellingen verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen weigeren het eerdere besluit te herzien, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.
De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met D.E.P.M. Bary als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2014. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten is.