ECLI:NL:CRVB:2014:2231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
13-6758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 12 december 2013 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de herziening van haar WAO-uitkering per 30 juli 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door appellante aangevoerde punten reeds aan de orde waren geweest in de eerdere procedures en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat het besluit van het Uwv onjuist was.

De Raad heeft de eerdere uitspraken van de Raad en de rechtbank in deze zaak in overweging genomen. Appellante had in hoger beroep herhaald dat het besluit van het Uwv onjuist was, maar de Raad heeft deze stellingen verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen weigeren het eerdere besluit te herzien, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met D.E.P.M. Bary als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2014. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten is.

Uitspraak

13/6758 WAO
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 december 2013, 12/609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de aanvullende stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij uitspraak van 16 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN2488) heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard met betrekking tot het besluit van het Uwv van 11 december 2009 om de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 30 juli 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij uitspraak van de Raad van 27 juni 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW9490) is het verzoek van appellante om herziening van de uitspraak van 16 juli 2010 afgewezen.
1.2. Op 30 oktober 2011 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit waarbij haar WAO-uitkering per 30 juli 2007 is herzien, omdat dat besluit volgens appellante pertinent onjuist is. Bij besluit van 3 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2011, waarbij het verzoek om op het eerdere besluit terug te komen was afgewezen, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 20 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1265) en van 6 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV7912) met betrekking tot de toetsing van een herzieningsbesluit over een duuraanspraak als hier aan de orde, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Veel van de door appellante aangevoerde punten zijn aan de orde geweest in de beoordeling die heeft geleid tot het besluit van 11 december 2009. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat hetgeen overigens is aangevoerd en ingebracht niet al ten tijde van de oorspronkelijke besluitvorming had kunnen worden aangevoerd of overgelegd. De rechtbank heeft met betrekking tot de toets of er sprake van is geweest dat bij het eerdere besluit aan appellante een te lage aanspraak is toegekend die niet blijvend aan appellante behoort te worden tegengeworpen, overwogen dat in hetgeen appellante in haar verzoek om herziening en in bezwaar naar voren heeft gebracht niet is gebleken dat het besluit van 11 december 2009, dat ziet op de arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 juli 2007, onmiskenbaar onjuist is.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet al haar bezwaren in de uitspraak heeft betrokken. Samengevat heeft zij herhaald en nader uiteengezet dat het besluit om haar WAO-uitkering per 30 juli 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% onmiskenbaar onjuist is, omdat handleidingen en instructies niet juist zijn gehanteerd, dat niet is gemotiveerd dat de belastende factoren in de geduide functies, gelet op de overschrijdingen op haar functionele mogelijkheden, haar belastbaarheid niet te boven gaan, dat zij met betrekking tot sommige functies niet aan de daarvoor gestelde eisen voldoet en dat het Uwv vooringenomen lijkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop deze is gebaseerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nova, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Al hetgeen appellante nu heeft aangevoerd, had aan de orde kunnen komen in de gevoerde procedures tot het besluit van 11 december 2009 in rechte is komen vast te staan. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen. In hoger beroep is evenmin gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die als nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb kunnen gelden.
4.2.
De Raad ziet evenmin aanknopingspunten om te oordelen dat de aanspraken van appellante destijds te laag zijn gehonoreerd. In zijn uitspraak van 16 juli 2010 is door de Raad reeds gemotiveerd verworpen hetgeen appellante ook nu weer over haar allergieën en de noodzaak voor een verdere urenbeperking heeft aangevoerd. In de rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van respectievelijk 14 maart 2007 en 2 oktober 2007 is de noodzaak voor het stellen van een urenbeperking expliciet vermeld en toegelicht. Er is geen reden thans te oordelen dat de medische grondslag voor de herziening van de uitkering van appellante onjuist is geweest. Met betrekking tot de arbeidskundige gronden in haar herzieningsverzoek heeft de bezwaararbeidsdeskundige de hoorzitting bijgewoond en op
19 april 2012 gerapporteerd, waarbij hij met betrekking tot een allergie van appellante voor nikkelsulfaat nog overleg heeft gepleegd met de arbeidskundig analist. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw gesteld en uitvoerig toegelicht dat de destijds geduide functies niet passend zijn wegens overschrijding van haar belastbaarheid. Zoals reeds overwogen, wordt de opvatting van appellante dat de eerder vastgestelde medische grondslag onjuist is geweest, niet gedeeld. Uit de ook door appellante overgelegde stukken blijkt voorts dat destijds een arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden van de belastende factoren van de functies, in relatie tot de vastgestelde belastbaarheid. Anders dan appellante stelt, blijkt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij herhaalt de Raad zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT84114) dat het CBBS een ondersteunend systeem en methode is bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad deelt niet de opvatting van appellante dat in de geduide functies eisen zijn gesteld op het gebied van typevaardigheid en computerapplicaties waaraan appellante met haar opleidingsniveau niet kan voldoen. De opnieuw geuite opvatting van appellante dat haar aanspraken onvoldoende zijn erkend, vindt geen bevestiging in de voorhanden gegevens. Van de in hoger beroep opgeworpen grond dat het Uwv niet zonder vooringenomenheid de aanspraken van appellante heeft beoordeeld, is de Raad in het geheel niet gebleken.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, moet worden geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren het eerdere besluit te herzien. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ