ECLI:NL:CRVB:2009:BK1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-263 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW voor gehuwden en de gevolgen van huwelijkse voorwaarden op de herziening van AOW-uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar maakte tegen de herziening van zijn AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving vanaf juni 2004 een AOW-uitkering voor alleenstaanden, maar na zijn huwelijk op 30 mei 2006 met mevrouw L. werd zijn uitkering herzien naar het bedrag voor gehuwden. Appellant stelde dat hij recht had op de AOW voor alleenstaanden, omdat hij en L op huwelijkse voorwaarden waren getrouwd en hun financiën gescheiden moesten blijven. De Svb had echter geoordeeld dat appellant, vanwege zijn huwelijk, als gehuwd moest worden aangemerkt en dat hij geen aanspraak kon maken op de zorgregeling die van toepassing is op ongehuwde AOW-gerechtigden.

De Raad overwoog dat de AOW-wetgeving bepaalt dat een gehuwde voor de toepassing van de AOW als ongehuwd kan worden aangemerkt, indien sprake is van duurzaam gescheiden leven. Aangezien appellant en L niet duurzaam gescheiden leven, kon appellant niet als ongehuwd worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd om het besluit van 14 februari 2006 te herzien, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank Haarlem had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van huwelijkse voorwaarden in relatie tot de AOW-uitkering en de voorwaarden waaronder herziening van AOW-uitkeringen kan plaatsvinden. De Raad stelde vast dat appellant geen rechten kon ontlenen aan de zorgregeling, omdat hij gehuwd was en niet voldeed aan de voorwaarden voor de regeling. De beslissing van de Svb om de AOW-uitkering van appellant te herzien werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/263 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 december 2007, 07 - 3322 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 20 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. van den Berg, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf juni 2004 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande. Hij woont, met het oog op het verlenen van zorg, vanaf januari 2004 in de woning van mevrouw [L.] (hierna: L), die sedert maart 2003 een ouderdomspensioen ontving, eveneens voor een alleenstaande. Appellant heeft zijn eigen woning, tot de verkoop ervan in oktober 2007, ter beschikking gesteld aan zijn dochter. Begin 2006 heeft appellant aan de Svb bericht dat hij en L het voornemen hebben op 30 mei 2006 te trouwen. Daarop heeft de Svb bij besluit van 14 februari 2006 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 juni 2006 herzien en nader vastgesteld op het bedrag dat geldt voor een gehuwde.
1.2. Appellant heeft op 25 januari 2007 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2006. Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2007 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tegen welk besluit geen rechtsmiddel is aangewend. De Svb heeft voorts de brief van 25 januari 2007 aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 14 februari 2007. Bij besluit van 25 april 2007, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2007, is dat verzoek om herziening afgewezen, op de grond dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden en voorts dat appellant niet in aanmerking komt voor de zogeheten zorgregeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellant strekt ertoe dat de Svb van het besluit van 14 februari 2006 terugkomt. Ten aanzien van een dergelijk verzoek hanteert de Raad de volgende toetsingsnorm.
4.2. In een geval als de onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, is het aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst (CRvB 1 februari 2001, LJN AB0250 en CRvB 24 januari 2008, LJN BC3522). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijk besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de betrokkene kan worden tegengeworpen.
4.3. In het licht van de hiervoor weergegeven toetsingsmaatstaf zal de Raad eerst de periode vanaf het verzoek van 25 januari 2007 tot en met 25 april 2007, zijnde de datum van het primaire besluit, beoordelen.
4.3.1. Appellant heeft allereerst aangevoerd dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde, omdat hij en L op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd en hun wederzijdse financiën ingevolge deze huwelijkse voorwaarden volledig gescheiden dienen te blijven. De Raad constateert dat in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is bepaald dat een gehuwde voor de toepassing van de AOW als ongehuwd kan worden aangemerkt, indien sprake is van duurzaam gescheiden leven. Aangezien appellant en L niet duurzaam gescheiden leven, dient appellant, vanwege het huwelijk dat op 30 mei 2006 is gesloten, ten tijde hier van belang voor de toepassing van de AOW als gehuwd te worden aangemerkt. Dat ten behoeve van het huwelijk huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt is daarbij niet van belang.
4.3.2. Omtrent de stelling van appellant dat hij en L onder de werking van de in november 2006 ingevoerde zorgregeling vallen, overweegt de Raad het volgende.
Het gaat hier om de wijziging van de AOW in verband met samenwonen ten behoeve van zorg voor een pensioengerechtigde die hulpbehoevend is (Wet van 2 november 2006, Stb. 2006, 558). Ingevolge deze wet is artikel 17 van de AOW gewijzigd en vindt geen herziening van het ouderdomspensioen plaats indien:
a. sprake is van zorg voor een pensioengerechtigde die hulpbehoevend is als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Algemene nabestaandenwet;
b. door deze zorg een gezamenlijke huishouding ontstaat van twee pensioengerechtigden, en
c. de pensioengerechtigde en de hulpbehoevende pensioengerechtigde ieder beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten dragen.
Op grond van een eveneens in deze wet opgenomen bepaling van overgangsrecht is wijziging van met toepassing van artikel 17, tweede lid, (oud) van de AOW reeds genomen herzieningsbesluiten mogelijk met terugwerkende kracht tot 4 april 2006.
Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting, onder 2.2 op het wetsontwerp (Kamerstuk 30.666, nr. 3) is hiermee beoogd de AOW-uitkering van ongehuwde AOW-gerechtigden niet te herzien als zij vanwege een zorgrelatie een gezamenlijke huishouding voeren, en beiden over een eigen woning beschikken. Naar het oordeel van de Raad kan appellant, aangezien hij op 30 mei 2006 is gehuwd, vanwege dat gehuwd zijn geen rechten ontlenen aan de hiervoor weergegeven zorgregeling. Dat hij op huwelijkse voorwaarden is getrouwd kan hieraan niet afdoen.
4.3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Svb, wat betreft het tijdvak vanaf de indiening van het verzoek, bij een zorgvuldig en evenwichtige belangenafweging tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen.
4.4. Het vorenstaande betekent tevens dat niet valt in te zien dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan de Svb niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van het oorspronkelijke besluit terug te komen wat betreft het tijdvak voorafgaande aan de indiening van het verzoek.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M. Pijper.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
MM