ECLI:NL:CRVB:2014:2160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAZ-uitkering en maatmaninkomen van directeur-grootaandeelhouder
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die als directeur en enig aandeelhouder van een BV werkzaam was. Appellante had in 2000 een WAZ-uitkering aangevraagd na arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had haar uitkering vastgesteld op basis van het salaris dat zij ontving van haar BV, vermeerderd met de fiscale waarde van een auto. In 2010 heeft het Uwv besloten om de uitkering te geanticumuleerde vanwege inkomsten uit arbeid, wat leidde tot een terugvordering van € 1.850,60. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij meende dat het Uwv was uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen.
De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv het maatmaninkomen correct had vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat haar inkomen moest worden gebaseerd op een managementfee en het restant winstaandeel, en dat zij geen vrije keuze had in de financiering van goodwill. Het Uwv handhaafde zijn standpunt, verwijzend naar een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het door appellante gekozen loon, dat fiscaal verantwoord was en door de belastingdienst geaccepteerd, een getrouwe afspiegeling vormde van haar feitelijke inkomsten voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het Uwv het maatmaninkomen juist had vastgesteld en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.