ECLI:NL:CRVB:2014:2160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
12-1578 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAZ-uitkering en maatmaninkomen van directeur-grootaandeelhouder

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die als directeur en enig aandeelhouder van een BV werkzaam was. Appellante had in 2000 een WAZ-uitkering aangevraagd na arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had haar uitkering vastgesteld op basis van het salaris dat zij ontving van haar BV, vermeerderd met de fiscale waarde van een auto. In 2010 heeft het Uwv besloten om de uitkering te geanticumuleerde vanwege inkomsten uit arbeid, wat leidde tot een terugvordering van € 1.850,60. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij meende dat het Uwv was uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen.

De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv het maatmaninkomen correct had vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat haar inkomen moest worden gebaseerd op een managementfee en het restant winstaandeel, en dat zij geen vrije keuze had in de financiering van goodwill. Het Uwv handhaafde zijn standpunt, verwijzend naar een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het door appellante gekozen loon, dat fiscaal verantwoord was en door de belastingdienst geaccepteerd, een getrouwe afspiegeling vormde van haar feitelijke inkomsten voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het Uwv het maatmaninkomen juist had vastgesteld en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1578 WAZ
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
8 februari 2012, 11/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.R. Oude Middendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 26 november 1998 is appellante uitgevallen voor haar werkzaamheden als directeur bij accountantskantoor [accountantskantoor], waar zij met tussenkomst van [naam BV] B.V. ([naam BV]) ook vennoot was. Zij heeft op 8 november 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd. Het Uwv heeft met ingang van 8 november 2000 een WAZ-uitkering aan appellante toegekend, waarbij het Uwv voor de vaststelling van het dagloon is uitgegaan van het salaris dat appellante ontving van [naam BV] waarvan zij directeur en enig aandeelhouder was, vermeerderd met de fiscale waarde van de aan haar ter beschikking gestelde auto.
1.2. Bij besluiten van 6 september 2010 heeft het Uwv over de periode van 1 januari 2006 tot 8 februari 2006 en van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 met toepassing van artikel 58 van de WAZ de uitkering van appellante in verband met inkomsten uit arbeid geanticumuleerd en aan onverschuldigd betaalde uitkering een bedrag van € 1.850,60 van appellante teruggevorderd. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, omdat het Uwv volgens haar is uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen.
1.3. Bij besluit van 26 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het maatmaninkomen juist heeft vastgesteld. Appellante heeft fiscaal gekozen om haar inkomsten te verwerven via [naam BV]. De rechtbank heeft in het feit dat appellante een goodwillschuld aan het aflossen was, geen aanleiding gezien een uitzondering aan te nemen op het beginsel dat als maatmaninkomen heeft te gelden het als directeur en enig aandeelhouder genoten inkomen.
3.1.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep herhaald dat voor de bepaling van haar inkomen moet worden uitgegaan van de managementfee (als voorschot op het winstaandeel) en het restant winstaandeel, waarmee verschuldigde goodwill is afgelost. Zij heeft evenals in beroep verwezen naar een rapport van
register-arbeidsdeskundige P.L. van der Ham. Daarnaast heeft zij twee stukken ingediend waaruit volgens haar blijkt dat zij geen vrije keus had in de financiering van de goodwill.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 4 juni 2012 geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 22 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6375) geldt als hoofdregel dat als maatmaninkomen van een directeur-grootaandeelhouder wordt aangemerkt het loon dat hij feitelijk, direct voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, heeft genoten, tenzij dit loon geen getrouwe afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit van de betrokkene.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Het was appellantes keuze om haar inkomsten via [naam BV] in de vorm
van - door haar zelf vastgesteld - loon te laten betalen. Dit loon is fiscaal verantwoord en geaccepteerd door de belastingdienst en vormt een getrouwe afspiegeling van de feitelijke inkomsten die zij ontving voorafgaande aan haar arbeidsongeschiktheid en daarmee van haar verdiencapaciteit. Dat de goodwillaflossing mede bepalend kan zijn geweest voor de hoogte van haar loon, betekent niet dat het fiscaal verantwoorde loon geen getrouwe afspiegeling meer vormt. Het Uwv heeft het maatmaninkomen juist vastgesteld en heeft bij het bestreden -----besluit op goede gronden de in 1.2 genoemde besluiten gehandhaafd.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigd de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
IvR