In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van een appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarbij de definitieve jaarafrekening over 2006 en de voorlopige jaarafrekening over 2008 door het Zorginstituut Nederland zijn vastgesteld. De appellant, woonachtig in Frankrijk, ontving een ouderdomspensioen en was verplicht een buitenlandbijdrage te betalen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de termijnoverschrijdingen bij de vaststelling van de jaarafrekeningen geen intrinsieke nietigheid met zich meebrachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt dat de overschrijding van de termijnen geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel inhoudt. De Raad oordeelt dat de appellant, ondanks de termijnoverschrijdingen, op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat de buitenlandbijdrage niet als belasting kan worden aangemerkt. De heffingssoevereiniteit van Frankrijk is niet geschonden, en de Raad concludeert dat de hoger beroepen van de appellant niet slagen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.