ECLI:NL:CRVB:2014:2095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
12-6150 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag functieonderhoud en beoordeling van de Regeling LSS in het ambtenarenrecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2014, gaat het om de afwijzing van een aanvraag om functieonderhoud door appellanten, die werkzaam waren als Senior jurist bij de Regiopolitie. De korpschef had eerder besloten om de functie Senior jurist als uitgangspositie te hanteren bij een reorganisatie. Appellanten voerden aan dat hun feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afweken van hun functie, maar de Raad oordeelde dat zij dit niet aannemelijk hadden gemaakt. De Regeling LSS, die op 13 mei 2011 was gepubliceerd met terugwerkende kracht tot 2 maart 2010, werd door de Raad als geldig beschouwd, ondanks dat deze nog niet gepubliceerd was ten tijde van de bestreden besluiten. De Raad bevestigde dat de korpschef geen onterecht vertrouwen had gewekt bij appellanten en dat de afwijzing van hun aanvraag om functieonderhoud rechtmatig was. De Raad oordeelde verder dat de functie Adviseur B Dienstverlening en Advies, waarvoor appellanten waren geplaatst, vergelijkbaar was met de functie Senior jurist, ondanks de verschillen in opleidingsniveau. De uitspraak van de rechtbank Groningen, die de beroepen van appellanten ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6150 AW, 12/6151 AW, 12/6152 AW, 12/6153 AW
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
5 oktober 2012, 11/583, 11/584, 12/81 en 12/82 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
[appellant] te [woonplaats 2] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Groningen, op naam van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven dat de Raad zonder zitting uitspraak kan doen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellanten waren in dienst bij de Regiopolitie [naam regio] in de functie van Senior jurist.
1.2. Bij brief van 15 februari 2010 heeft de korpschef appellanten geïnformeerd over de gevolgen van de reorganisatie gericht op de vorming van het[shared servicecenter]. Daarbij is tevens het voornemen bekendgemaakt om als uitgangspositie van appellanten bij de reorganisatie de functie Senior jurist vast te stellen.
1.3. Bij besluiten van 7 juni 2010 heeft de korpschef overeenkomstig dit voornemen besloten.
1.4. Bij besluiten van 5 oktober 2010 heeft de korpschef de aanvragen om functieonderhoud van appellanten afgewezen.
1.5. Bij beslissingen op bezwaar van 9 mei 2011 (bestreden besluiten 1) zijn de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 7 juni 2010 en 5 oktober 2010 ongegrond verklaard.
1.6. Bij besluiten van 14 juni 2011 (bestreden besluiten 2) heeft de korpschef, overeenkomstig de adviezen van de Plaatsingsadviescommissie en extern deskundige [naam deskundige], appellanten geplaatst in de functie Adviseur B Dienstverlening en Advies. De bezwaren van appellanten tegen deze besluiten zijn als rechtstreeks beroep behandeld.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.
Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor zover al moet worden aangenomen dat de bestreden besluiten 1 alsmede de daarop betrekking hebbende primaire besluiten (mede) zijn gebaseerd op de Regeling landelijk sociaal statuut (Regeling LSS), brengt, anders dan appellanten menen, het enkele feit dat die regeling ten tijde van genoemde besluiten nog niet was gepubliceerd niet mee dat deze besluiten rechtskracht missen. De Regeling LSS is op 13 mei 2011 in de Staatscourant bekendgemaakt. Aan die regeling is terugwerkende kracht toegekend tot en met 2 maart 2010. Als aan een rechtsregel verbindende kracht wordt verleend tot voor het tijdstip, waarop het bestreden besluit werd genomen, zal de bestuursrechter op een ingesteld beroep naar algemene opvatting moeten oordelen naar het nieuwe recht (vergelijk de uitspraak van de Raad van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:531). Er is geen grond om aan de Regeling LSS wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel verbindende kracht te ontzeggen dan wel om die regeling om andere redenen buiten toepassing te laten. Zoals de korpschef heeft gesteld en door appellanten is erkend, was immers voor appellanten, gelet op het door de minister en de politievakorganisaties gesloten Arbeidsvoorwaardenakkoord van 10 december 2009, voorzienbaar dat de Regeling LSS met ingang van 2 maart 2010 in werking zou treden.
3.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestond de aanvraag om functieonderhoud toe te wijzen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een situatie waarin de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van hun functie. De stelling van appellanten dat de korpschef het zelfstandig als gemachtigde optreden in procedures van bezwaar en beroep als hoofdbestanddeel van hun werkzaamheden aan de functiebeschrijving van Senior jurist had moeten toevoegen, treft geen doel. In de beschrijving van de functie Senior jurist is het optreden als vertegenwoordiger van het korps immers uitdrukkelijk opgenomen als onderdeel van de hoofdtaak ‘adviseren over en afhandelen van juridische zaken’. Verder hebben appellanten met hun overzicht ‘optreden in rechte’ vanaf januari 2009 niet aannemelijk gemaakt dat het hier een hoofdbestanddeel van hun werkzaamheden betrof. Appellante heeft in de periode van 1 januari 2009 tot aan haar aanvraag om functieonderhoud van 20 mei 2010 vijf keer als gemachtigde opgetreden in bezwaar, drie keer in beroep en één keer in hoger beroep. Appellant heeft in diezelfde periode drie keer als gemachtigde in beroep opgetreden. Dat appellanten over doorlopende machtigingen beschikten, zoals zij hebben aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders.
3.3.
Anders dan appellanten menen, kunnen zij aan de brief van 28 april 2009 van hun leidinggevende en de brief van 6 augustus 2009 van de toenmalige directeur[shared servicecenter] niet het vertrouwen ontlenen dat hun aanvragen om functieonderhoud zouden worden toegewezen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De brieven zijn niet door of namens het bevoegde orgaan geschreven en bevatten bovendien geen toezeggingen aan appellanten, maar slechts visies van de leidinggevende en de directeur over de wijze van plaatsing bij [shared servicecenter]
3.4.
De stelling van appellanten dat zij door de afwijzing van hun aanvraag om functieonderhoud direct in hun rechtspositie worden geraakt vanwege de gevolgen voor de plaatsing bij[shared servicecenter] en vervolgens in de nieuwe politieorganisatie per 1 januari 2013, kan, wat hiervan ook zij, aan de rechtmatigheid van bedoelde afwijzing niet afdoen.
3.5.
Appellanten hebben verder betoogd dat de vaststelling van de uitgangspositie van appellanten en de vergelijking van de functies in het kader van het plaatsingsbesluit op onjuiste gronden zijn geschied. De Raad deelt die conclusie niet. Anders dan appellanten is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat voor de functie Senior jurist een opleiding op WO-niveau was vereist en voor de functie Adviseur B Dienstverlening en Advies een opleiding op HBO-niveau, onvoldoende is voor het oordeel dat de functie Adviseur B Dienstverlening en Advies niet als vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt. De beslissing van de korpschef om de functie ook toegankelijk te achten voor ambtenaren met een HBO-opleiding, is een keuze die door de rechter moet worden gerespecteerd. Dat appellanten dit, anders dan de rechtbank heeft overwogen, als een diskwalificatie van ambtenaren met een WO-opleiding beschouwen, en dat appellanten erop hebben vertrouwd dat zij zouden worden geplaatst in een functie waarvoor een opleiding op WO-niveau is vereist, maakt dit niet anders. In dit verband kan verder nog worden opgemerkt dat voor de functie Adviseur B Dienstverlening en Advies dezelfde salariëring (schaal 10) geldt als voor de functie Senior jurist. Appellanten hebben verder ook in het kader van de vaststelling van hun uitgangspositie en het plaatsingsbesluit, onder verwijzing naar de in 3.3 vermelde brieven, een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De Raad verwijst hiervoor naar wat in 3.3 is overwogen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Sahin

HD