ECLI:NL:CRVB:2014:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
13-2082 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage en verdragsgerechtigdheid zorgverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, geboren in 1940 en woonachtig in Spanje, die sinds oktober 2005 een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en andere pensioenuitkeringen. Appellant is door het Zorginstituut Nederland als verdragsgerechtigde aangemerkt op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en heeft recht op zorg in Spanje, waarvoor hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is. De zaak betreft de vaststelling van deze buitenlandbijdrage en de vraag of er sprake is van dubbele belastingheffing.

De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Zorginstituut ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op zorg in Spanje en dat de buitenlandbijdragen correct zijn vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in Spanje aanspraak wil maken op dezelfde zorg als in Nederland.

De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat appellant recht heeft op zorg volgens het woonlandpakket, waarbij de dekking wordt bepaald op basis van de Verordening EEG nr. 1408/71. De Raad concludeert dat de buitenlandbijdrage niet leidt tot betaling voor zorg die niet gedekt is door het woonlandpakket van Spanje. Het hoger beroep van appellant wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2082 ZVW
Datum uitspraak: 4 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 maart 2013, 12/2706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb.2013, 578) oefent het Zorginstituut per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Appellant is verschenen. Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. Berghout.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1940, woont in Spanje en ontvangt vanaf oktober 2005 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, van de Stichting Shell Pensioenfonds en van Fortis ASR Levensverzekering.
1.2.
Ingevolge de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft hij op grond van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in zijn woonland (Spanje), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Appellant heeft zich met een
E121-formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan is bevestigd dat appellant met ingang van 1 oktober 2005 in Spanje is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten van die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij besluiten van 3 mei 2007, 21 november 2008 en 14 februari 2008 heeft Zorginstituut de voorlopige jaarafrekeningen over 2006, 2007 en 2008 toegezonden. Bij besluiten van 8 en 20 maart 2010, 18 september 2011 en 23 december 2011 heeft Zorginstituut de definitieve jaarafrekeningen over 2006, 2007, 2008 en 2009 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdragen over die jaren zijn vastgesteld op achtereenvolgens € 840,42, € 872,42, € 944,18 en
€ 1.101,03.
1.4.
Bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) heeft Zorginstituut de bezwaren van appellant tegen de hiervoor genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat niet ter discussie staat dat appellant op grond van de Vo. 1408/71 verdragsgerechtigde is en recht heeft op zorg in Spanje waarvoor hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is en dat de vaststelling van de buitenlandbijdragen in overeenstemming is met de Regeling Zorgverzekering. De rechtbank heeft uiteengezet op welke wijze de woonlandfactor wordt berekend. Gelet op de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6362, is geen sprake van dubbele belastingheffing. Verder heeft de rechtbank het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel en het keuzerecht onder verwijzing naar onderscheidenlijke jurisprudentie van de Raad (9 december 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:BU7612 en 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (de uitspraak van 14 oktober 2010, Van Delft e.a., C-345/09) verworpen. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat voor zover uit de brief van minister Schippers van 18 februari 2012 zou volgen dat het wettelijk kader van de Zvw in de toekomst zal worden aangepast, dat niet wegneemt dat het bestreden besluit getoetst moet worden aan het wettelijk kader zoals dat ten tijde in geding gold.
3.
In hoger beroep heeft appellant naast de in beroep aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden, aangevoerd dat hij in Spanje op dezelfde (medische) zorg aanspraak wil maken als in Nederland.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daaraan voegt de Raad toe dat appellant in Spanje recht heeft op zorg overeenkomstig het woonlandpakket, waarbij de dekking (en de soort zorg) wordt bepaald op basis van de Vo. 1408/71. Met de woonlandfactor wordt vervolgens tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket gedekte zorg zich verhoudt tot het zorgpakket de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Toepassing van de woonlandfactor leidt ertoe dat appellant door middel van de buitenlandbijdrage niet betaalt voor met AWBZ-zorg overeenkomende zorg die niet gedekt wordt door het woonlandpakket van Spanje.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) E. Heemsbergen
IvR