ECLI:NL:CRVB:2014:2038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan B, die sinds 1 juni 1995 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Nijmegen heeft na anonieme meldingen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan B, waarbij werd vastgesteld dat zij samenwoonde met appellant. Op basis van dit onderzoek heeft het college op 20 maart 2008 besloten de bijstand van B met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. B heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar de rechtbank heeft het besluit van het college in eerste instantie vernietigd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding tussen appellant en B. De Raad heeft de verklaringen van beide partijen en getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft gesteld dat appellant en B in de periode in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de hoogte van de terugvordering is vastgesteld op € 49.898,46. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.