Op 5 juni 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een herzieningsverzoek had ingediend met betrekking tot de omzetting van zijn aanspraken van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) naar de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, erkend als vervolgde in 1974, had eerder een periodieke uitkering op basis van de Wuv ontvangen, maar deze was na verloop van tijd niet meer uitbetaald. In 2008 had hij verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer en een vergoeding voor huishoudelijke hulp, welke verzoeken werden toegewezen.
In 2011 ontving de appellant een standaard-aanschrijving van verweerder over de mogelijkheid tot omzetting van Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken. De appellant diende op 12 december 2011 een verzoek in voor deze omzetting, maar zijn verzoek om herziening van het besluit van 1 maart 2012, dat de omzetting goedkeurde, werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bestreden besluit een gebrek vertoonde omdat verweerder had nagelaten een volledige beoordeling van het verzoek om terugwerkende kracht uit te voeren, ondanks dat de appellant had aangegeven dat hij direct na kennisname van het beleid zijn verzoek had ingediend.
De Raad concludeerde dat het bekend worden met het beleid door de appellant als een nieuw feit moest worden beschouwd, wat een volledige beoordeling van het verzoek om terugwerkende kracht rechtvaardigde. De Centrale Raad van Beroep droeg verweerder op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen van de Raad.