ECLI:NL:CRVB:2014:1902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van autohandel
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden vernietigd, maar de Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en terug te vorderen. De aanleiding voor de intrekking was het niet melden van het bezit van een auto door appellanten, wat leidde tot een onderzoek door de Sociale Recherche Fryslân. Dit onderzoek toonde aan dat appellanten in de periode van 1 februari 2002 tot en met 30 april 2010 in totaal 29 voertuigen op naam hadden staan, wat de verdenking van autohandel deed rijzen. Het college had eerder besloten om de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen tot een bedrag van € 38.429,20. De rechtbank had echter geoordeeld dat de intrekking en terugvordering over de maand december 2004 niet in stand kon blijven, maar de Raad bevestigt dat het college in de overige maanden bevoegd was tot intrekking en terugvordering. De Raad concludeert dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de transacties met de voertuigen niet te melden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en verklaart het beroep tegen het nader besluit van het college ongegrond. De uitspraak is gedaan op 27 mei 2014.