ECLI:NL:CRVB:2014:1831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag wegens verdiencapaciteit van minimaal 75% van het minimumloon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De zaak betreft een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante, die in 2007 betrokken was bij een steekpartij en sindsdien beperkingen ondervindt. De aanvraag van appellante werd in eerste instantie afgewezen door het Uwv, omdat zij op de datum waarop zij aanspraak zou kunnen maken op de uitkering, 3 juni 2011, in staat was om minimaal 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar arm beperkt functioneert en dat zij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van de aanvraag in staat was om te werken en dat er geen nieuwe gegevens zijn gepresenteerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de laattijdige aanvraag niet kan leiden tot toekenning van de Wajong-uitkering, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor uitkeringen en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de verdiencapaciteit van de aanvrager.