ECLI:NL:CRVB:2017:3500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
15/6787 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-ondersteuning na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, op 4 juni 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 4 september 2013, omdat appellante niet aan de voorwaarden voor arbeidsondersteuning voldeed. Appellante was van mening dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. De verzekeringsarts van het Uwv heeft een medisch onderzoek verricht en vastgesteld dat appellante in staat was om ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen.

In bezwaar heeft appellante aanvullende informatie overgelegd, waaronder een brief van haar ambulant begeleider en het medisch dossier van haar huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerdere beoordeling van de beperkingen onderschreven. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en de medische informatie adequaat had gewogen.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden gehandhaafd en gesteld dat het Uwv haar klachten niet juist heeft beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de aanvraag om arbeidsondersteuning terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen hun medisch oordeel op een zorgvuldige en juiste basis hebben gegrond en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met haar beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/6787 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 september 2015, 14/9571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.G. Schut hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017. Namens appellante is verschenen J.G. Schut. Het Uwv heeft zich – met bericht van verhindering – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft op 4 juni 2013 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts van het Uwv een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van de overgelegde medische informatie. Het gaat onder meer om stukken met betrekking tot in 2006 ontstane moeheidsklachten en psychische problematiek, waaronder gegevens van GGNet uit 2009, een verslag van een neuropsychologisch onderzoek van 7 maart 2011, een intake-verslag van Dimence van
7 februari 2012 en informatie van ondersteuning die appellante van de Stichting Mee en van Humanitas DMH had ontvangen. De verzekeringsarts heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op de zeventien-/achttienjarige leeftijd en beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2013. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd op grond waarvan appellante in staat is geacht ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het Uwv heeft vervolgens de aanvraag om arbeidsondersteuning van appellante bij besluit van 4 september 2013 afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voor arbeidsondersteuning voldoet.
1.3.
In bezwaar heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat nadere informatie overgelegd, waaronder een brief van ambulant begeleider C. Timmermans en het medisch dossier van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport de diagnose astma toegevoegd. Omdat in de FML van 1 juli 2013 wel al rekening was gehouden met de longklachten heeft dit in bezwaar niet tot aanpassing van de FML geleid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook overigens de door de eerste verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onderschreven. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de voorgehouden functies laten vervallen en vastgesteld dat appellante in staat blijft om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 9 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een zorgvuldige en juiste medische grondslag. De verzekeringsartsen hebben hun medisch oordeel gebaseerd op de beschikbare medische informatie en eigen onderzoek. De eerste verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport de richtlijnen, bedoeld in het rapport “Ontwikkelingsstoornissen Wajong” van het expertisecentrum van het Uwv, toegepast. De omstandigheid dat dit protocol niet uitdrukkelijk in het verzekeringsgeneeskundig rapport is genoemd, doet daar niet aan af. Appellante heeft geen medische informatie in geding gebracht die naar het oordeel van de rechtbank leidt tot twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts. De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies heeft de rechtbank passend geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Appellante blijft van mening dat de artsen van het Uwv haar klachten niet juist hebben beoordeeld. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellante onder meer een brief van psychiater L.B. Luteijn van 8 juni 2015 ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder meer: uitspraken van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4918), 28 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1831) en 27 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015: 939)) vloeit uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wajong 2010 voort dat indien de betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan achttien jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo’n situatie is het, naar het oordeel van de Raad, niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wajong 2010. De Raad ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of het Uwv de aanvraag om arbeidsondersteuning met ingang van 13 september 2013, 16 weken na 4 juni 2013, terecht heeft afgewezen en oordeelt daartoe als volgt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig geacht. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen informatie in te winnen bij de huisarts, omdat appellante zelf reeds bij haar aanvraag en later in bezwaar een veelheid aan stukken had overgelegd, waaronder het volledige dossier van de huisarts. Ook wordt afgewezen het verzoek van appellante om bij het Uwv een ontbrekend stuk, door appellante aangeduid als een “plan van aanpak”, op te vragen. Appellante heeft niet overtuigend toegelicht dat dit
– kennelijk bij een inzage aangetroffen – stuk voor de beoordeling in deze zaak relevant is.
4.3.
Wat betreft de psychische problematiek wordt overwogen dat het Uwv kenbaar de hierover beschikbare informatie heeft meegewogen. Het Uwv heeft het bestaan van die problematiek, die zich uitte in onder meer spanningsklachten, concentratie- en aandachtsproblemen, niet ontkend en in dat verband diverse beperkingen in de categorieën sociaal en persoonlijk functioneren aangenomen. De omstandigheid dat in 2011 de diagnose PDD-NOS en in 2012 de diagnose ADHD werd gesteld maakt de beoordeling niet anders, omdat dit bij het Uwv bekend was en het Uwv met de beperkingen – die naderhand aan deze ziektebeelden werden toegeschreven – rekening heeft gehouden. Dat appellante zich in 2015 onder psychiatrische behandeling heeft gesteld heeft geen invloed op de vaststelling van de beperkingen van appellante rond de in geding zijnde datum. Ook de in hoger beroep overgelegde informatie van ’t Centrum van de intake in 2011 werpt geen nieuw licht op de zaak. Dit intakegesprek leidde tot het neuropsychologisch onderzoek van 7 maart 2011, waarvan de resultaten reeds bij de beoordeling van de aanvraag om arbeidsondersteuning werden meegewogen.
4.4.
Ook de hoofdpijnklachten heeft het Uwv bij de beoordeling betrokken. Van verdergaande beperkingen die hiermee verband houden is niet gebleken.
4.5.
Ten aanzien van de longklachten wordt overwogen dat in de FML een beperking op beoordelingspunt 3.6 is opgenomen. Dat die klachten moeten leiden tot het aannemen van meer of andere beperkingen is de Raad niet gebleken.
4.6.
De stelling van appellante in hoger beroep dat onvoldoende rekening is gehouden met beperkingen voor licht en geluid slaagt niet, omdat geen medisch objectiveerbare gegevens voorhanden zijn waaruit een dergelijke beperking blijkt.
4.7.
Wat betreft de knie- en buikklachten, alsmede de huidontsteking is gebleken dat deze na het achttiende levensjaar zijn ontstaan. Deze kunnen op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 bij de vaststelling van de belastbaarheid niet worden meegenomen.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, moet zij in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. In de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
1 mei 2014 en van 24 april 2015 is voldoende overtuigend toegelicht dat appellante de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen.
4.9.
Nu geen twijfel bestaat aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen bestaat voor het raadplegen van een deskundige geen aanleiding.
5. Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen

AB