Uitspraak
OVERWEGINGEN
26 maart 2012 en het onderzoek bij beslissing van 29 maart 2012 heropend. Daartoe heeft de rechtbank, met verwijzing naar artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als volgt overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en het college als verweerder:
“Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser het besluit van 14 juni 2011 nooit heeft ontvangen. Eerst tijdens de hoorzitting op 19 oktober 2011 is dit besluit aan eiser bekend gemaakt. Dat eiser pas op 19 oktober 2011 voor het eerst kennis heeft genomen van het besluit van 14 juni 2011 wordt door verweerder niet betwist.
Gelet hierop is volgens eiser de beroepstermijn pas gaan lopen op 19 oktober 2011. Het thans voorliggende beroepschrift van 24 november 2011 is dan binnen de termijn ingediend. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat het beroepschrift weliswaar niet expliciet is gericht tegen het terugvorderingsbesluit van 28 juli 2011, maar dat de inhoud van het beroepschrift wel mede expliciet gronden bevat die zijn gericht tegen het intrekkingsbesluit van 8 april 2011.
Gelet op de formulering van de beroepsgronden in het beroepschrift van 24 november 2011, is de rechtbank met eiser van oordeel dat het beroep tevens gericht moet worden geacht tegen voornoemd intrekkingsbesluit. De rechtbank ziet in deze omstandigheid dan ook aanleiding om het vooronderzoek te hervatten.”