Uitspraak
OVERWEGINGEN
27 augustus 2010, aangevuld met een rapport van 11 oktober 2010, van een bezwaarverzekeringsarts van 30 maart 2011 en van (bezwaar)arbeidsdeskundigen van
2 november 2010 en 4 mei 2011. De verzekeringsarts heeft gesteld dat bij werkneemster sprake is van chronisch aspecifieke rugpijn ten gevolge van progressief degeneratief ruglijden. Er zijn geen argumenten om werkneemster zo fors beperkt te achten als de bedrijfsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van december 2009 heeft aangegeven. Het gedragsmatige speelt een belangrijke rol. Activatie is volgens de verzekeringsarts aangewezen, hetgeen niet is gebeurd waardoor re-integratiekansen zijn gemist. Bovendien zijn er behandelmogelijkheden die de belastbaarheid kunnen verhogen. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft de visie van de verzekeringsarts dat activering van werkneemster is aangewezen. Zij wijst er daarbij op dat de revalidatiearts niet aangeeft dat er een contra-indicatie bestaat voor deelname aan een multidisciplinaire training en dat ook de behandelend orthopedisch chirurg in zijn informatie van maart 2010 heeft gemeld dat daar niets op tegen is. In overeenstemming met de arbeidskundige adviezen heeft appellant vervolgens het in 3.1 weergegeven standpunt ingenomen.
7 december 2009 en tot heden van kracht. Arbeidsdeskundige Oomen heeft in datzelfde kader op 15 maart 2010 geconcludeerd dat de door de bedrijfsarts opgestelde en door de verzekeringsarts bevestigde belastbaarheid als uitgangspunt moet dienen voor het onderzoek naar passend werk in het tweede spoor. Het rapport is bij brief van 16 maart 2010 met betrekking tot de uitslag van het deskundigenonderzoek aan betrokkene, de bedrijfsarts en werkneemster bekend gemaakt. Zoals uit de uitspraken van de Raad van 14 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM1216), 20 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR2382) en
22 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6619) blijkt, kan aan een gegeven deskundigenoordeel betekenis niet worden ontzegd. Dit vloeit ook voort uit het gehanteerde beoordelingskader, waarin over de rol van het deskundigenoordeel is benadrukt dat door dit oordeel bij dreigende stagnatie van de re-integratie vanwege verschillen van inzicht de vicieuze cirkel wordt doorbroken. Het oordeel van de verzekeringsarts in de rapporten van
27 augustus 2010 en 11 oktober 2010, waarin alsnog afstand wordt genomen van de juistheid van de door de bedrijfsarts in aanmerking genomen belastbaarheid, is strijdig met het vertrouwen dat betrokkene mocht ontlenen aan het deskundigenoordeel, dat basis was voor de verdere re-integratie-inspanningen.
re-integratie van werkneemster is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid, met daaraan gekoppeld het oordeel dat deze inspanningen onvoldoende zijn geweest.
BESLISSING
het verzoek van betrokkene om vergoeding van schade.
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014.