ECLI:NL:CRVB:2014:1690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
13-4272 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening WAO-uitkering en toekenning WIA-uitkering met terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in het verleden een WAO-uitkering ontving, had verzocht om herziening van haar uitkering op basis van vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, aangezien appellante geen medische stukken had ingediend die de juistheid van de eerdere medische beoordeling konden betwisten. De Raad bevestigde de eerdere beslissing van het UWV dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de relevante data minder dan 35% was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Daarnaast werd de terugvordering van een eerder verstrekt voorschot op de WIA-uitkering door het UWV als juist beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante geen gronden had aangevoerd tegen de invordering en dat de berekening van de terugvordering niet onjuist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding.

Uitspraak

13/4272 WAO, 13/4273 WAO
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2013, 09/3075 en 11/5656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als receptioniste gedurende 16 uren per week. Met ingang van 12 maart 1997 is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 26 april 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 26 juni 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op deze datum minder dan 15% is. De Raad heeft bij uitspraak van 23 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9300) het standpunt van het UWV bevestigd.
1.2. Appellante heeft zich per 25 juli 2006 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en heeft gedurende twee jaar een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 november 2008 geweigerd de WAO-uitkering te herzien, omdat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 25 juli 2006 en omdat er evenmin een periode viel aan te wijzen waarin deze toename vier weken heeft geduurd.
1.3. Appellante heeft op 11 mei 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 26 november 2008 heeft het Uwv geweigerd appellante per 22 juli 2008 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.4. Bij besluit van 27 mei 2009 (besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen deze beide besluiten van 26 november 2008 ongegrond verklaard.
1.5. Bij besluit van 8 april 2011 heeft het Uwv een bedrag van € 2.659,50 teruggevorderd, zijnde een aan appellante verstrekt voorschot op grond van de Wet WIA over de periode
22 juli 2008 tot 1 januari 2009 en bij besluit van 26 mei 2011 heeft het Uwv dit bedrag ingevorderd.
1.6. Bij besluit van 24 oktober 2011 (besluit II) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 8 april 2011 en 26 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat met de uitspraak van de Raad van 23 januari 2013 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2012, waarin de belastbaarheid van appellante per 26 juni 2006 is vastgelegd, in rechte is komen vast te staan. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen enkele medisch onderbouwde motivering heeft gegeven waarom per 22 augustus 2006 en per 22 juli 2008, de beide data nu in geding, de beperkingen van appellante zouden zijn toegenomen ten opzichte van de beperkingen per
26 juni 2006. Al hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet op de in de FML van 3 juli 2012 weergegeven belastbaarheid, waarin al een urenbeperking is aangenomen. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit I ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv de berekening van de hoogte van de terugvordering heeft gebaseerd op de maandoverzichten en de jaaropgaaf 2008. Niet is gebleken dat deze berekening onjuist is. Het bedrag dat appellante heeft berekend ligt boven het door het Uwv berekende bedrag, zodat de rechtbank niet inziet wat appellante met de beroepsgrond tegen de berekening wenst te bereiken. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen andere beroepsgronden, noch dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering af had moeten zien. Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de invordering. De rechtbank heeft ook het beroep tegen besluit II ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep wederom naar voren gebracht dat zij beperkt belastbaar is als gevolg van haar slaapklachten. Appellante meent dat er een deskundige moet worden benoemd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de door haar geformuleerde beroepsgronden heeft appellante het geschil in hoger beroep beperkt tot de medische grondslag van besluit I.
4.2.
De rechtbank heeft over besluit I met juistheid overwogen dat appellante geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering met ingang van 22 augustus 2006 en evenmin op een
WIA-uitkering met ingang van 22 juli 2008. Ten aanzien van de slaapklachten van appellante zijn door haar in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling en de in de FML vastgestelde beperkingen en belastbaarheid voor arbeid van appellante ten tijde in geding. De Raad ziet geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en M. Greebe en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

JL