ECLI:NL:CRVB:2014:1656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 5 maart 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Het college had de bijstand van appellant ingetrokken op 28 maart 2011, omdat appellant had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek dat nodig was om zijn recht op bijstand vast te stellen. Appellant had verklaard dat hij alleen op het uitkeringsadres woonde, maar er waren twijfels over zijn woonsituatie naar aanleiding van informatie over onroerend goed in Marokko en de inschrijving van een andere persoon op hetzelfde adres.
Tijdens de zitting op 1 april 2014 is appellant niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 28 maart 2011 een verklaring heeft ondertekend waarin hij aangaf geen bijstand meer te willen ontvangen, na te zijn geïnformeerd over de gevolgen van zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek. De Raad oordeelt dat het college voldoende grond had om de bijstand in te trekken, omdat appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden. De argumenten van appellant dat hij onder druk heeft verklaard en dat er geen reële bedenktijd is geboden, zijn door de Raad verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.