ECLI:NL:CRVB:2014:1648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake WAZ-uitkering na fraudemelding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAZ-uitkering. Appellant had in 1994 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet gekregen, die later werd omgezet naar de WAZ. Na een fraudemelding concludeerde het Uwv dat appellant werkzaamheden had verricht in het bedrijf van zijn partner, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering en een terugvordering van onterecht betaalde bedragen. Appellant verzocht het Uwv in 2012 om terug te komen van de besluiten van 5 en 20 april 2011, maar het Uwv weigerde dit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.
In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv onterecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren, en dat de gewijzigde belastingaangiften van zijn partner wel degelijk relevant waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de nieuwe informatie geen aanleiding gaf om de eerdere besluiten te herzien. De Raad bevestigde dat appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die na de eerdere besluiten waren ontstaan. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat de gronden van appellant niet konden leiden tot een andere beslissing, omdat deze al eerder in bezwaar hadden kunnen worden aangevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.