ECLI:NL:CRVB:2014:1569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens onroerend goed in Turkije en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante, die sinds 15 maart 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De aanleiding voor de intrekking was het bezit van onroerend goed in Turkije, waarvan de waarde boven de voor appellante geldende vermogensgrens ligt. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam had op basis van een rapport van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) onderzoek gedaan naar het vermogen van appellante in Turkije. Dit onderzoek wees uit dat appellante mede-eigenaar was van een woning en een bedrijfspand, die beide verhuurd werden en waarvan de totale waarde op € 149.000,- werd geschat.
Appellante had geen melding gemaakt van deze onroerende zaken aan het college, wat leidde tot de conclusie dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte appellante de vastgestelde waarden van de onroerende zaken, maar de Raad oordeelde dat het college terecht van deze waarden was uitgegaan. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had onderbouwd waarom de taxatiewaarden onjuist zouden zijn en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.