ECLI:NL:CRVB:2014:1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
13-937 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, had op 16 maart 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag op 28 maart 2012 afgewezen, met de motivering dat appellante over voldoende middelen beschikte om de kosten zelf te voldoen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een aanvraag met terugwerkende kracht, maar dat appellante in 2012 niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwam omdat de kosten in 2011 waren opgekomen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het beleid van het college, dat alleen bijzondere bijstand verleent over het lopende kalenderjaar, onredelijk is. De Raad heeft echter geoordeeld dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent dat de Raad alleen toetst of het beleid consistent is toegepast, en niet of het beleid zelf redelijk is. De Raad heeft bevestigd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.P.M. Zeijen als voorzitter en P.W. van Straalen en G.M.G. Hink als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 mei 2014.

Uitspraak

13/ 937 WWB
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 januari 2013, 12/3388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens appellante heeft mr. Van Baaren vervolgens een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zij heeft op 16 maart 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten voor rechtsbijstand.
1.2.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 28 maart 2012 afgewezen. Het college heeft het tegen dat besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 21 juni 2012 (bestreden besluit), met wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante over voldoende middelen beschikt om de kosten te voldoen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake is van een aanvraag met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Het college past buitenwettelijk beleid toe op grond waarvan, indien wordt voldaan aan twee voorwaarden, desalniettemin bijstand kan worden verleend met terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 januari van het lopende kalenderjaar. Omdat de aanvraag in 2012 is gedaan, kan met terugwerkende kracht bijstand worden verleend tot 1 januari 2012. Omdat de kosten in 2011 zijn opgekomen, komt appellante in 2012 - ongeacht of zij voldoet aan de twee voorwaarden - niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat het beleid van het college waarbij alleen bijzondere bijstand kan worden verleend over het lopende kalenderjaar onredelijk is. Dit zou immers betekenen dat het niet meer mogelijk is om bijzondere bijstand aan te vragen in het geval dat op 30 of 31 december een toevoeging wordt afgegeven. De meeste colleges passen het beleid toe dat een toevoeging niet ouder mag zijn dan een jaar.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hiervoor onder 2 samengevat weergegeven beleid dient te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.
De Raad heeft al vaker geoordeeld (uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2297) dat bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid, gelet op het in 4.1 aangeduide toetsingskader, de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de orde is. De bestuursrechter kan dus niet treden in de beoordeling van de vraag of het beleid van het college onredelijk is. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en P.W. van Straalen en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) O.P.L. Hovens

RB