ECLI:NL:CRVB:2014:1562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
12-5827 Wpb
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering participatiebudget en verantwoordingsfouten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het geschil betreft de terugvordering van een participatiebudget door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het college van burgemeester en wethouders van een bepaalde plaats. De staatssecretaris had een bedrag van € 542.332,- teruggevorderd op basis van een vermeende overschrijding van de reserveringsregeling. Appellant, het college, betwistte deze terugvordering en stelde dat er een verantwoordingsfout was gemaakt in de SiSa-bijlage, waardoor een bedrag van € 208.518,- ten onrechte niet was opgenomen in de totale lasten van het participatiebudget.

De Raad heeft vastgesteld dat de verantwoordingsinformatie tijdig en correct was ingediend, maar dat appellant geen gebruik had gemaakt van de buitenwettelijke hersteltermijn om de verantwoording aan te passen. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de aanvullende informatie van appellant niet kon worden meegenomen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De Raad benadrukte het belang van een tijdige en ordelijke administratieve afhandeling en concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om de in bezwaar ingebrachte informatie te heroverwegen.

De Raad heeft verder overwogen dat er geen sprake was van een rubriceringsfout, maar van een verzuim om het juiste bedrag van de totale lasten op de SiSa-bijlage te vermelden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5827 Wpb
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2012, 11/5415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van [plaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroepschrift ter behandeling doorgezonden naar de Raad op de grond dat de Raad bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 maart 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Kaandorp. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en M. Bochallati.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 7 juli 2010 heeft de staatssecretaris de door appellant voor de uitvoering van de Wet participatiebudget (Wpb) over het verantwoordingsjaar 2009 bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (Minister van BZK) ingediende verantwoordingsinformatie ontvangen met de bijlage bij de jaarrekening als bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Deze bijlage omvat onder meer een financieel overzicht (SiSa-bijlage) waaruit blijkt dat de totale lasten van het participatiebudget € 941.852,- bedragen, waarvan € 208.518,- aan lasten van educatie bij ROC’s.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2011 heeft de staatssecretaris, met toepassing van artikel 4, tweede lid, van de Wpb een bedrag van € 542.332,- van appellant teruggevorderd op de grond dat de reserveringsregeling met dit bedrag is overschreden.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat in de SiSa-bijlage een verantwoordingsfout is gemaakt in die zin dat de lasten ten behoeve van educatie bij ROC’s tot een bedrag van € 208.518,- ten onrechte niet zijn opgenomen in de totale lasten van het participatiebudget. Bij een juiste verantwoording zou de reserveringsregeling met € 333.814,- worden overschreden en niet met € 542.332,-, zodat een bedrag van € 208.518,- te veel is teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 11 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijke kader en voor de wijze van verantwoording van de rechtmatige besteding van het participatiebudget, dat plaatsvindt op basis van het baten-lastenstelsel, waarbij een strikte benadering wordt gevolgd, volstaat de Raad met verwijzing naar zijn uitspraken van 4 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:721 en 722.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de verantwoordingsinformatie met betrekking tot het verantwoordingsjaar 2009 tijdig en op juiste wijze heeft ingediend. Vaststaat dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de indertijd door de staatssecretaris gehanteerde buitenwettelijke hersteltermijn om de verantwoording nog aan te passen. De staatssecretaris kon gelet daarop vasthouden aan 15 juli 2010 als uiterste datum voor inlevering van de verantwoording.
4.3.
De volledige heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt, anders dan appellant aanvoert, niet mee dat de staatssecretaris alsnog rekening diende te houden met de in bezwaar ingebrachte informatie over de gemaakte verantwoordingsfout met betrekking tot de educatiegelden voor de ROC’s. De hoofdregel dat in bezwaar wordt beslist met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging, lijdt uitzondering als de toepasselijke regeling zich daartegen verzet. Dat is hier het geval. De uiterste termijn van artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet verzet zich tegen het alsnog meenemen van de aanvullende informatie van appellant nu deze niet heeft geresulteerd in een tijdige correctie op de reeds ingediende jaarlijkse verantwoording en pas na het besluit van
11 mei 2011 in de bezwaarfase is overgelegd.
4.4.
Appellant heeft in dit kader nog een beroep gedaan op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 augustus 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AU1633), waaruit volgens hem blijkt dat het belang van een tijdige en ordelijke administratieve afhandeling zonder nadere concretisering onvoldoende grond is om de in bezwaar verstrekte informatie buiten beschouwing te mogen laten. Deze beroepsgrond treft geen doel, reeds omdat het geschil in die zaak, anders dan in deze zaak, het verzoek tot het vaststellen van een subsidie betrof. Daarnaast is, zoals uit de onder 4.1 genoemde uitspraken van 4 maart 2014 blijkt, het belang van een tijdige verantwoording in een zaak als hier aan de orde zwaarwegend en gerechtvaardigd en is er, anders dan in het geval van de door appellant genoemde uitspraak, sprake van een fatale termijn waarbinnen de benodigde informatie moet zijn ingediend.
4.5.
Wat onder 4.3 is overwogen neemt niet weg dat een door de accountant of het college gemaakte fout onder omstandigheden in bezwaar kan worden hersteld. Een dergelijke situatie was aan de orde in de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5412. In die zaak was sprake van een rubriceringsfout omdat het college gegevens in de bijlage bij de jaarrekening in een verkeerde rubriek had geplaatst, wat in bezwaar was hersteld. Omdat in de situatie van appellant geen sprake is van een rubriceringsfout maar van een situatie waarbij verzuimd is het juiste bedrag van de totale lasten van het participatiebudget op de SiSa-bijlage te vermelden, kan het beroep op deze uitspraak appellant hier niet baten. Voorts is anders dan in bijvoorbeeld de tussenuitspraak van de Raad van 3 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2662) in deze zaak geen sprake van een kennelijke fout die noopt tot het alsnog meenemen van de door appellant in bezwaar verstrekte nadere informatie. De stelling dat de staatssecretaris uit de jaarrekening had kunnen afleiden dat in de SiSa-bijlage een fout was gemaakt gaat niet op, nu de staatssecretaris de jaarrekening niet ontvangt. Van de bij de minister van BZK ingediende verantwoordingsinformatie wordt, na plausibel verklaring van die informatie door het Centraal Bureau voor de Statistiek, een beperkt aantal onderdelen uit de ingediende verantwoordingsinformatie verstrekt aan het desbetreffende vakdepartement. Daartoe behoort wel de SiSa-bijlage maar niet de jaarrekening. Appellant is hierop geattendeerd in de Nota procedure aanlevering jaarstukken 2009. Vanwege appellant had bij controle van de stukken moeten worden onderkend dat de informatie in de jaarrekening en de SiSa-bijlage niet met elkaar overeenkwamen. Dat is niet gebeurd.
4.6.
Appellant heeft verder nog betoogd dat de staatssecretaris pas meer dan tien maanden na het indienen van de verantwoordingsinformatie een besluit heeft genomen betreffende de besteding van het participatiebudget. Het belang van een tijdige verantwoording kan dan ook niet zodanig groot worden geacht dat het andere belangen opzij kan schuiven. Dit betoog treft geen doel. Daarbij is in aanmerking genomen dat de staatssecretaris jaarlijks aan de hand van de ingediende verantwoordingsinformatie voor ruim 400 gemeenten dient vast te stellen of het verstrekte participatiebudget volledig en rechtmatig is besteed. Mede in verband met de tijd die daarmee is gemoeid heeft de staatssecretaris, zoals ter zitting uiteen is gezet, op de website ‘Gemeenteloket SZW’ als handreiking bij de verantwoording van het participatiebudget in de SiSa-bijlage een Excel-sheet beschikbaar gesteld waarin de jaarcijfers van het college kunnen worden ingevoerd en waarmee de omvang van het bedrag van de reserveringsregeling en van het niet-bestede bedrag dat eventueel van het college moet worden teruggevorderd, automatisch wordt berekend. Appellant had derhalve voor of kort na het indienen van de verantwoordingsinformatie zelf kunnen laten controleren tot welke uitkomst die informatie zou leiden. De staatssecretaris informeert de colleges regelmatig over de procedure van de aanlevering van verantwoordingsinformatie, zodat appellant redelijkerwijs van het bestaan van deze Excel-sheet op de hoogte had kunnen zijn.
4.7.
Appellant heeft tot slot nog gesteld dat het terug te vorderen bedrag disproportioneel is. Hij kan hierin niet worden gevolgd. In wat is aangevoerd worden geen omstandigheden gezien die de staatssecretaris ertoe hadden moeten brengen niet onverkort aan de toepassing van artikel 4, tweede lid, van de Wpb vast te houden.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) M. Sahin

HD