ECLI:NL:CRVB:2014:1363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ZW-dagloon en overwerkvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als chef-kok werkzaam was, had zich ziek gemeld en was in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 143,77, waarbij vergoeding van overwerk niet werd meegenomen. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij recht had op een hogere uitkering, omdat hij overuren had gemaakt die niet in de berekening waren meegenomen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de vordering op zijn werkgever in verband met overwerk in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar was. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat hij zijn werkgever had gemaand om de overuren uit te betalen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van appellant niet kon slagen, omdat de voorwaarden van artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet waren voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af, omdat het hoger beroep niet slaagde. Er was ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.