ECLI:NL:CRVB:2014:130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
11-1964 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 22 januari 2014, wordt het hoger beroep behandeld van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in het kader van de Wet WIA, specifiek de toekenning van een WGA-uitkering. De Raad had eerder op 17 juli 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het besluit van 4 april 2008, dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 49,11% vaststelde, niet deugdelijk was gemotiveerd. Appellant heeft in de tussenliggende periode aanvullende rapporten ingediend, waaronder een verzekeringsgeneeskundig rapport en een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad concludeert dat op 7 september 2007 bij betrokkene geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, ondanks de psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene op dat moment volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, behoudens de verplichting voor appellant om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 september 2007. De Raad oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 7 september 2007 80 tot 100% bedraagt, en dat de kosten van rechtsbijstand in bezwaar vergoed moeten worden. Tevens wordt het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de toekenning van uitkeringen onder de Wet WIA. De Raad stelt dat de rechtsgevolgen van het eerdere besluit voor het overige in stand blijven, en dat de proceskosten in hoger beroep worden vergoed.

Uitspraak

11/1964 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 februari 2011, 08/1469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 17 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1089) een tussenuitspraak gedaan.
Appellant heeft een verzekeringsgeneeskundig rapport, een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een arbeidskundig rapport ingezonden.
Betrokkene heeft zijn zienswijze gegeven op deze stukken. Appellant heeft met inzending van een verzekeringsgeneeskundig rapport op de zienswijze gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 4 april 2008 (bestreden besluit), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid in verband met de aan betrokkene toegekende loongerelateerde WGA-uitkering is berekend op 49,11%, niet berust op een deugdelijke motivering. In navolging van de opvatting van de door de Raad benoemde deskundige is geoordeeld dat voor betrokkene als gevolg van zijn psychische klachten op 7 september 2007 een urenbeperking gold van twaalf uur per week en is aan appellant opdracht gegeven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.1.
In de aangepaste FML van 25 juli 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rubriek “Werktijden” deze urenbeperking overgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 6 augustus 2013 neergelegd dat, uitgaande van de FML van 25 juli 2013, voor betrokkene niet langer een voldoende aantal passende functies kan worden geselecteerd. Op arbeidskundige gronden bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op
7 september 2007 80 tot 100%.
2.2.
In zijn rapport van 25 juli 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts volgens het zogenoemde beoordelingskader en de daarin beschreven stappen beoordeeld of betrokkene met ingang van 7 september 2007 in aanmerking moet worden gebracht voor een
IVA-uitkering. Op de vraag of bij betrokkene sprake is van een progressieve of stabiele aandoening waarvoor geen behandeling mogelijk is, heeft de bezwaarverzekeringsarts ontkennend geantwoord. Betrokkene lijdt aan een dysthyme stoornis en dat is een aandoening die met behandeling, en ook spontaan, kan verbeteren. Op de vraag of een verbetering van de functionele mogelijkheden van betrokkene is te verwachten in het eerste jaar na toekenning van de WIA-uitkering heeft de bezwaarverzekeringsarts geantwoord:
“Betrokkene is al langere tijd niet meer onder behandeling geweest. Behandeling is mogelijk met medicatie, gesprekstherapie en vooral ook cognitieve gedragstherapie. Bij onvoldoende vooruitgang kan de behandeling geïntensiveerd worden middels dagbehandeling. Een dergelijk traject kan in principe binnen een jaar gedaan worden.”
2.3.
Appellant heeft op basis van de bevindingen van zijn bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige het standpunt betrokken dat op 7 september 2007 sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene, maar niet van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Er is geen reden voor wijziging van de aan betrokkene bij besluit van 27 september 2007 toegekende loongerelateerde WGA-uitkering.
3.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij geen verbetering van zijn functionele mogelijkheden verwacht. Hij is vanaf 2002 gedurende vijf jaar in verband met zijn psychische klachten in behandeling geweest en heeft in het tijdvak 2006/2007 cognitieve therapie gehad. Daarmee is niet meer dan een marginale tijdelijke verbetering bereikt. Vanaf 2007 zijn de dysthyme klachten weer toegenomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit overwegingen 4.9 en 4.10 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. Er is geen aanleiding appellant op te dragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 september 2007. Definitieve geschilbeslechting vraagt om beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven of op andere wijze door de bestuursrechter zelf moet worden voorzien.
4.2.
Met het verzekeringsgeneeskundig rapport van 25 juli 2013 heeft appellant onderbouwd dat op 7 september 2007 bij betrokkene geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het feit dat de behandelingen die betrokkene heeft ondergaan in de periode van 2002 tot 2007 geen, of onvoldoende, soelaas hebben geboden, sluit niet uit dat een behandeling die in 2007 of later wordt ingezet tot een verbetering van de psychische toestand van betrokkene zal leiden. De door de Raad benoemde deskundige heeft in zijn aanvullende rapport van
12 februari 2013 opgemerkt dat een dysthyme stoornis, hoe hardnekkig ook, soms in remissie kan gaan. Een bevestiging van deze opvatting is te vinden in de mededeling van betrokkene dat de therapie die hij heeft gevolgd voor de eerste WIA-dag, wel enige opklaring van zijn klachten tot gevolg heeft gehad. Betrokkene heeft geen medische gegevens ingebracht die erop wijzen dat in zijn geval met de door de bezwaarverzekeringsarts gesuggereerde behandelwijzen in een periode van een jaar ingaande op 7 september 2007 geen toename van zijn functionele mogelijkheden zou kunnen worden bereikt.
4.3.
Uit overweging 4.2 volgt dat voor betrokkene met ingang van 7 september 2007 geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan. Appellant heeft betrokkene op goede gronden in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. De gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 7 september 2007 op 80 tot 100% in plaats van 49,1% leidt niet tot toekenning van een loongerelateerde uitkering met een andere hoogte of duur. Gelet op de gevolgen die artikel 60 van de Wet WIA aan de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid verbindt voor de inkomenseis, is voor betrokkene wel een andere rechtspositie ontstaan. Daaraan moet de conclusie worden verbonden dat appellant zich weliswaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 27 september 2007 tot toekenning van een WGA-uitkering kan worden gehandhaafd, maar betrokkene er ook belang bij heeft dat wordt vastgesteld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 7 september 2007 80 tot 100% is en dat wordt bepaald dat bezwaarkosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 944,- worden vergoed. Die vaststelling door de Raad heeft immers gevolgen voor het stellen van de inkomenseis, zodat er sprake is van herroepen als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van
15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1.
4.3.1.
Voor de beoordeling van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de criteria vermeld in de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009).
4.3.2.
Vanaf de ontvangst door het Uwv op 12 oktober 2007 van het bezwaarschrift van betrokkene tot de datum van deze uitspraak zijn zes jaar en ruim drie maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling in bezwaar door het Uwv vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot het besluit van 4 april 2008 bijna zes maanden geduurd en heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op
15 mei 2008 tot de uitspraak op 17 februari 2010 één jaar en ruim negen maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst van het hogerberoepschrift op 31 maart 2011 tot deze uitspraak heeft twee jaar en ruim drie maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden.
4.3.3.
Uit overweging 4.3.2 volgt dat in deze procedure, voor zover nodig met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist over betrokkenes verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb wordt daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt in die procedure.
4.4.
Bij de aangevallen uitspraak zijn de proceskosten in beroep al toegewezen. De door het Uwv te vergoeden proceskosten van rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op
€ 1.652,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat appellant opnieuw moet beslissen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 september 2007;
  • bepaalt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 7 september 2007
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit voor het overige in stand blijven;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.704,50;
  • bepaalt dat van appellant een recht wordt geheven van € 454,-;
  • bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 14/102 BESLU ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi

NW