4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.De discussie tussen partijen in hoger beroep heeft zich toegespitst op de vraag of de rechtbank in het voetspoor van haar deskundige terecht heeft geoordeeld dat voor betrokkene een urenbeperking geldt van twaalf uur per week.
4.3.De bestuursrechter kan het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Daarvoor is nodig dat het uitgebrachte deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. De Raad onderschrijft niet het oordeel van de rechtbank dat het rapport van Wijlhuizen voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en consistentie. Voor de aannames dat betrokkene zou leiden aan een slaapstoornis en een stofwisselingsstoornis ontbreken gegevens; Wijlhuizen heeft die niet bij eigen onderzoek of uit onderzoek door andere artsen verkregen. De conclusie van Wijlhuizen dat betrokkene als gevolg van zijn chronische vermoeidheid, die onder andere zou blijken uit een zogenoemde Heart Rate Variability, absoluut niet belastbaar is en daarom in geen grotere omvang kan werken dan hij ten tijde van het deskundigenonderzoek werkzaam was in de meubelzaak van een vriend, mist een navolgbare onderbouwing.
4.4.Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene met de door hem betrokken stellingen en de in bezwaar en beroep ingebrachte rapporten van dr. R.C.W. Vermeulen twijfel heeft doen zaaien ten aanzien van de juistheid van de door de verzekeringsartsen van appellant aan hun beoordelingen van betrokkene verbonden conclusie. Daarin is aanleiding gezien deskundige Storosum te vragen betrokkene te onderzoeken en de Raad van advies te dienen.
4.5.Storosum heeft in zijn rapport neergelegd dat, afgaande op anamnese, van een slaapstoornis geen sprake is. Hij heeft als zijn opvatting gegeven dat betrokkene lijdt aan een dysthyme stoornis, die de draagkracht van betrokkene beperkt. De deskundige acht het aannemelijk dat in 2007 van dezelfde stoornis sprake is geweest. Als gevolg van de dysthyme stoornis is de belastbaarheid van betrokkene sinds 2005 aanzienlijk gedaald. Volgens Storosum valt niet aan te nemen dat betrokkene, gezien de ernstige beperkingen in zijn functioneren, in staat is gedurende een normale arbeidstijd te functioneren in de door de arbeidsdeskundige van appellant voorgestelde arbeid.
4.6.De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van Storosum aanleiding gezien de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen en daarin op te nemen dat betrokkene ten aanzien van het aantal werkuren per week licht beperkt is en gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken.
4.7.Op de vraag van de Raad of een urenbeperking tot ongeveer 30 uur per week bij hem uit medische oogpunt tot bedenkingen leidt, heeft Storosum geantwoord dat hij, gezien de geringe draagkracht en de toegenomen relatieve hoge draaglast van betrokkene, van mening is dat de door appellant aangenomen urenbeperking uit medisch oogpunt mogelijk een te grote draaglast voor betrokkene zou kunnen zijn en dat hij hierdoor verder kan decompenseren. Daaraan heeft de deskundige toegevoegd dat het wellicht verstandig zou zijn om met twaalf uur per week te beginnen en op een later tijdstip te bezien of de uren kunnen worden uitgebreid, rekening houdend met de mogelijkheid dat ook een hardnekkige dysthyme stoornis in remissie kan gaan.
4.8.Het rapport van Storosum, in samenhang bezien met zijn brief van 12 februari 2013, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en consistentie. De opvatting van de deskundige dat betrokkene niet in staat is om gedurende 30 uur per week werkzaam te zijn, is beargumenteerd vanuit de ernst van het door de deskundige waargenomen psychische beeld. Storosum heeft zijn opvatting gehandhaafd, nadat hij kennis had genomen van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 oktober 2012 waarin de psychische klachten als licht zijn gekwalificeerd. De reactie van de deskundige op dit rapport in zijn brief van 12 februari 2013 maakt duidelijk dat de bezwaarverzekeringsarts de ernst van de klachten van betrokkene heeft onderschat. Volgens Storosum zijn de stemmingsklachten van betrokkene door een toegenomen draaglast veranderd in een dysthyme stoornis die qua symptomen niet zo ernstig lijkt, maar wel voor veel lijdensdruk heeft gezorgd.
4.9.De door appellant tegen de bevindingen van de door de Raad benoemde deskundige ingebrachte bezwaren geven, gelet op hetgeen is overwogen in 4.8, geen aanleiding om het oordeel van deze deskundige niet te volgen. Dat leidt tot de conclusie dat de aangepaste FML van 19 september 2012 geen juiste beschrijving bevat van de beperkingen van betrokkene voor het verrichten van arbeid op 7 september 2007. Er is aanleiding het geschil tussen partijen over de omvang van de urenbeperking voor betrokkene op 7 september 2007 geldende urenbeperking definitief te beslissen en, ondanks het feit dat Storosum zich met enig voorbehoud heeft uitgesproken over de maximale voor betrokkene passende urenomvang, te bepalen dat betrokkenen op die datum gedurende niet meer dan twaalf uur per week in staat kon worden geacht om werkzaamheden te verrichten in overigens aan zijn beperkingen aangepaste functies.
4.10.Uit 4.9 volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het streven naar finale geschilbeslechting brengt mee dat appellant in het kader van dit hoger beroep met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet zal worden opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen.
4.11.De opdracht die appellant wordt gegeven impliceert dat op basis van een FML waarin een urenbeperking is opgenomen van twaalf uur per week wordt bepaald of, en zo welke, aan betrokkene voor hem geschikte functies kunnen worden voorgehouden die dienen ter berekening van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Bij de nadere aanpassing van de FML kan appellant als uitgangspunt nemen dat niet is gebleken dat de FML op andere items dan die onderdeel zijn van rubriek 6 (Werktijden) aanpassing behoeft. Indien de mate van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene wordt bepaald op 80 tot 100% zal voorts moeten worden beoordeeld en gemotiveerd of al dan niet sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.