ECLI:NL:CRVB:2014:1033
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- B.J. van de Griend
- K.J. Kraan
- W.J.A.M. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Weigering van WUV-voorziening voor medicijnen en afwijzing van Wubo-aanvraag wegens gebrek aan blijvende invaliditeit en causaliteit van fysieke klachten
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1941, een aanvraag ingediend om erkend te worden als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag is gedaan in januari 2009, waarbij appellant verzocht om toekenning van voorzieningen op basis van deze wetten. De Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) heeft in afzonderlijke besluiten van 3 maart 2010 appellant erkend als vervolgde en als slachtoffer van oorlogsgeweld, maar heeft de aanvraag voor een WUV-voorziening voor medicijnen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de fysieke klachten van appellant, waaronder longklachten en andere gezondheidsproblemen, niet in verband stonden met de oorlogsomstandigheden, maar door andere oorzaken waren ontstaan. Tevens werd gesteld dat de psychische klachten van appellant, hoewel gerelateerd aan de oorlogservaringen, niet leidden tot blijvende invaliditeit.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 september 2011, waarin de bezwaren tegen het besluit van 3 maart 2010 ongegrond werden verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 4 juli 2013, al geoordeeld over de causaliteit van de klachten van appellant. Tijdens de zitting op 13 februari 2014 heeft appellant nieuwe stukken ingediend, maar deze zijn niet tijdig ontvangen door de Raad, waardoor ze buiten de beoordeling zijn gelaten. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere oordeelsvorming zouden kunnen beïnvloeden.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, waarbij de eerdere besluiten van verweerder in stand zijn gelaten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.