ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/2241 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, met zaaknummer 08/2650 WAO. Verzoeker, A. te B., heeft verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die voldoen aan de cumulatieve voorwaarden zoals omschreven in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze voorwaarden vereisen dat de feiten vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak. Verzoeker heeft in essentie aangegeven het niet eens te zijn met de eerdere uitspraak, maar heeft geen nieuwe feiten aangedragen die de herziening zouden rechtvaardigen. De Raad heeft ook verwezen naar eerdere rechtspraak die deze lijn ondersteunt.

Uiteindelijk heeft de Raad besloten het verzoek om herziening af te wijzen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

11/2241 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, 08/2650 WAO
Partijen:
[A. te B.] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 april 2013.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, 08/2650 WAO.
Het Uwv heeft een reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 februari 2013, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2008, 07/409, vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit van 22 december 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wettelijke rente, gedaan bij brief van
25 augustus 2006, niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
2.2. Verzoeker heeft aan het verzoek om herziening in essentie ten grondslag gelegd het niet eens te zijn met de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010. In hetgeen door verzoeker bij het verzoek om herziening is aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. De Raad moet dan ook vaststellen dat verzoeker met het onderhavige verzoek heeft beoogd op basis van al bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie te voeren.
2.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, 08/2650 WAO, dan ook te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling van één der partijen ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
JL