ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13-548 WW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Uwv hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012, met nummer 12/4810. Verzoeker, A. te B., heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, op 19 februari 2013 heeft het Uwv het hoger beroep ingetrokken en op 21 februari 2013 een nieuw besluit genomen. Dit heeft geleid tot de vraag of er nog voldaan is aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat op grond van artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er hoger beroep is ingesteld. Echter, in dit geval is het hoger beroep ingetrokken, waardoor niet langer voldaan is aan de voorwaarde dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2013.

Uitspraak

13/548 WW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[A. te B.] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 11 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012, 12/4810 (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het Uwv heeft met een brief van 19 februari 2013 het hoger beroep ingetrokken en op 21 februari 2013 een nieuw besluit genomen.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Gegeven het feit dat het Uwv het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft ingetrokken, is niet langer voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen.
3. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekend) K.E. Haan
JL