ECLI:NL:RBROT:2018:5068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
ROT 18/2871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende vergunningen voor commerciële radio

Op 25 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid-Holland en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit kwam voort uit het feit dat de rechtbank op 26 juni 2018 het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk had verklaard, waardoor de connexiteit met het verzoek om voorlopige voorziening was komen te vervallen.

De zaak betreft een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, waarbij vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio in de FM-band voor de kavels B05 en B36 werden geveild. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd door verweerder doorgestuurd naar de rechtbank, omdat er geen bezwaar mogelijk was, maar beroep openstond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen beroep aanhangig was, wat noodzakelijk is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2871
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2018 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid-Holland, te Den Haag, verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.H.W.M. Versteeg,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Agentschap Telecom), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten tot veiling van de vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio in de FM-band voor de kavels B05 en B36.
Eiseres heeft bij brief van 21 april 2018 (ontvangen door verweerder op 23 april 2018) tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift op de voet van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank, omdat vanwege de toegepaste uniforme openbare voorbereidingsprocedure geen bezwaar, maar beroep openstaat tegen het bestreden besluit.
Verzoekster heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Indien bij de rechtbank tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Omdat de rechtbank bij uitspraak van 26 juni 2018 (zaaknummer ROT 18/2322) het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, is niet langer voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot het besluit ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd een beroep aanhangig is. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat er een beroep aanhangig moet zijn, wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen (vergelijk CRvB (vznr.) 11 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4734). Dit leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.