ECLI:NL:RBROT:2018:1738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
ROT 18/657 e.v.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering invoer van kippenvlees uit Brazilië door NVWA wegens Salmonella-besmetting

In deze zaak heeft de officiële dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vijf partijen kippenvlees uit Brazilië geweigerd voor invoer in de Europese Unie (EU) vanwege de aanwezigheid van Salmonella in monsters van elk van de partijen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft op 28 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van de verzoeksters, Jan Zandbergen B.V. en Codirex Expeditie B.V., die bezwaar maakten tegen de besluiten van de NVWA. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de partijen die al waren terug verscheept, maar dat er wel een beperkt spoedeisend belang was voor de resterende partij. De rechter stelde vast dat de NVWA zich aan de richtlijnen van de EU diende te houden, met name Richtlijn 97/78/EG, en dat de producten niet voldeden aan de invoervoorwaarden. De voorzieningenrechter wees het verzoek van verzoekster 1 af, omdat de NVWA terecht had besloten tot terugzending of vernietiging van de besmette partijen. De rechter benadrukte dat de NVWA niet onterecht had gehandeld en dat de besluiten niet onmiskenbaar in rechte geen stand konden houden. De uitspraak heeft implicaties voor de naleving van veterinaire controles en de bescherming van de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 18/657, ROT 18/658, ROT 18/659, ROT 18/660, ROT 18/661
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1.
Jan Zandbergen B.V.(verzoekster 1), te Veenendaal,
2.
Codirex Expeditie B.V.(verzoekster 2), te Rotterdam,
hierna ook; verzoeksters,
gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma,
en

de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), verweerster,

gemachtigde: mr. E.M. Scheffer.

Procesverloop

De officiële dierenarts van de NVWA heeft vijf uit Brazilië afkomstige partijen kippenvlees voor invoer in de Europese Unie (EU) geweigerd, omdat bij onderzoek in monsters van elk van de vijf partijen Salmonella is aangetroffen. Dit is gebeurd bij volgende vijf besluiten:
  • besluit van 20 december 2017 (besluit 1) betreffende een partij van 27.000 kilogram, GDB-nummer 17104546;
  • besluit van 24 januari 2018 (besluit 2) betreffende een partij van 26.004 kilogram, GDB-nummer 17112557;
  • besluit van 24 januari 2018 (besluit 3) betreffende een partij van 26.004 kilogram, GDB-nummer 17113969;
  • besluit van 24 januari 2018 (besluit 4) betreffende een partij van 26.004 kilogram, GDB-nummer 18000194;
  • besluit van 24 januari 2018 (besluit 5) betreffende een partij van 26.004 kilogram, GDB-nummer 18000196.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster 1 bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoeksters 1 en 2 de voorzieningenrechter op 30 januari 2018 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018. Verzoeksters werden ter zitting vertegenwoordigd door [naam], werkzaam bij verzoekster 1, en [naam], werkzaam bij verzoekster 2, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door dr. G. Reinholtz-Artz, officiële dierenarts bij de NVWA.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
2. De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling voorop dat door verzoekster 1 weliswaar bezwaar is gemaakt tegen de besluiten 1 tot en met 5, zodat aan het bevoegdheidsvereiste van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan, maar dat verzoekster 2 als expediteur heeft nagelaten bezwaar te maken. Om die reden heeft het verzoek om een voorlopige voorziening zover dit namens verzoekster 2 is ingediend geen connexiteit met een door haar gemaakt bezwaar of ingesteld beroep en is haar verzoek om die reden niet-ontvankelijk (vergelijk CRvB (vznr.) 11 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4734). Omdat verzoekster 1 als importeur van de partijen kippenvlees bezwaar heeft gemaakt is haar verzoek om voorlopige voorziening wel ontvankelijk.
3. Aan de besluiten 1 tot en met 5 liggen analyserapporten ten grondslag waaruit volgt dat in alle geteste partijen Salmonella is aangetoond in 25 gram. Bij elk van de besluiten is vermeld dat vanwege de weigering voor invoer in de EU de partij de bestemming rechtstreeks over zee naar een derde land heeft, dat de termijn waarbinnen de gelegenheid bestaat om de partij naar een derde land te vervoeren 60 dagen na dagtekening (van het besluit) is en dat na afloop van deze termijn de partij vernietigd zal worden (artikel 17 van Richtlijn 97/78/EG). Bij brief van 23 januari 2018 heeft de NVWA verzoeksters bericht dat niet kan worden voldaan aan het verzoek om de partijen een speciale behandeling te ondergaan.
4.1.
Verzoekster 1 betoogt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening omdat de partijen vlees beperkt houdbaar zijn en verzoeksters de goederen binnen 60 dagen moeten vernietigen of wederuitvoeren. Voorts meent verzoekster 1 een spoedeisend belang te hebben bij het voorkomen van openbaarmaking van de besluiten 1 tot en met 5. Verzoekster 1 heeft verder erkend dat de partijen met Salmonella zijn verontreinigd. Zij stelt zich echter op het standpunt dat de partijen een speciale behandeling moeten kunnen ondergaan en dat de weigering door de NVWA om een speciale behandeling toe staan in strijd is met Unierecht en met de communicatie tussen de Europese Commissie en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Volgens verzoekster 1 is Verordening (EG) 882/2004 van toepassing. Zij wijst er in dit verband op dat de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 september 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:339) in de zaak Bayshore SA (de Bayshore-uitspraak) voor zover die al juist is niet van toepassing is op het onderhavige geschil en dat uit die uitspraak overigens wel volgt dat de artikelen 19 en 20 van Verordening (EG) 882/2004 van toepassing zijn, omdat de controles niet-veterinaire aspecten bestrijken. Zelfs indien dit wel het geval zou zijn, volgt uit artikel 8, vierde lid, vierde (lees: derde) gedachtestreepje, van Richtlijn 97/78/EG dat een speciale behandeling mogelijk blijft. Verzoekster 1 heeft er voorts nog op gewezen dat uit de in 2019 in werking tredende Verordening (EU) 2071/625 eveneens volgt dat in een zaak als deze een speciale behandeling mogelijk is. Verder acht verzoekster 1 het weigeren van een speciale behandeling in strijd met de beginselen van de Europese Unie, met name het evenredigheidsbeginsel.
4.2.
De NVWA stelt zich daarentegen op het standpunt dat elk spoedeisend belang ontbreekt. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat er geen voornemen tot actieve openbaarmaking bestaat. Mocht de NVWA in de toekomst de besluiten 1 tot en met 5 willen publiceren dan staat daar te zijner tijd rechtsbescherming voor verzoeksters tegen open. Verder heeft de NVWA aangevoerd dat zij de 60-dagentermijn heeft verlengd, maar dat verzoeksters ervoor hebben gekozen vier partijen vlees (met GDB-nummers 17112557, 17113969, 18000194, 18000196, waarop de besluiten 2 tot en met 5 zien) te verschepen voor vertrek naar Brazilië, zodat deze procedure in feite nog slechts ziet op één partij vlees (met GDB-nummer 17104546, waarop besluit 1 ziet). Omdat de partijen in bevroren toestand zijn gebleven is de houdbaarheid van de resterende partij nog een jaar gewaarborgd. Omdat de hoorzitting is gepland op 6 maart 2018 valt volgens de NVWA niet in te zien dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Verder heeft de NVWA er op gewezen dat een (beperkt) financieel belang geen spoedeisend belang oplevert, omdat eventuele schade ten gevolge van een onrechtmatig gebleken besluit kan worden gevorderd, en dat geen sprake is van een zodanig financieel belang dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd (CBb (vznr.) 23 augustus 2017, ECLI:NL:CBB:2017:307).
4.3.
Inhoudelijk heeft de NVWA aangevoerd dat in de Bayshore-uitspraak is overwogen dat de algemene regels waarnaar artikel 14, tweede lid, van Verordening 882/2004 verwijst, geacht worden betrekking te hebben op de officiële controles van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, voor zover die controles niet-veterinaire aspecten bestrijken. De considerans, geciteerd in rubriek 2.2. van die uitspraak, vermeldt uitdrukkelijk dat Verordening 882/2004 niet beoogt verandering te brengen in de al bestaande geharmoniseerde invoerprocedures voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die vallen onder Richtlijn 97/78. In de artikelen 1, derde lid, en 14, eerste lid, van Verordening 882/2004 is dit uitgangspunt ten aanzien van de reikwijdte van de Verordening neergelegd en gelet daarop moet worden aangenomen dat indien sprake is van een veterinaire controle op grond van Richtlijn 97/78 de in deze richtlijn neergelegde specifieke communautaire bepalingen betreffende invoerprocedures en officiële controles gelden. Artikel 17, tweede lid, van Richtlijn 97/78 bepaalt, samengevat, dat wanneer de veterinaire autoriteit aan de hand van de in deze richtlijn bedoelde controles vaststelt dat het product niet aan de invoervoorwaarden voldoet, de bevoegde autoriteit in overleg met de belanghebbende bij de lading of zijn vertegenwoordiger besluit ofwel het product vanuit dezelfde grensinspectiepost met hetzelfde vervoermiddel terug te zenden, ofwel het product te vernietigen.
4.4.
De NVWA heeft daarbij opgemerkt dat de veterinaire controle bestaat uit een documenten-, een overeenstemmings- en een materiële controle. Uit de voorschriften voor veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de EU worden binnengebracht (artikel 4, vierde lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 97/78) volgt dat de officiële dierenarts in de grensinspectiepost onder meer gehouden is een materiële controle van iedere partij te verrichten om zich ervan te vergewissen dat de producten voldoen aan de eisen van de communautaire wetgeving en geschikt zijn om te worden gebruikt voor de in het begeleidend certificaat of document aangegeven doeleinden. Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van Richtlijn 97/78 volgt dat onder materiële controle wordt verstaan: controle van het product zelf, die controles van de verpakking en de temperatuur, alsmede bemonstering en laboratoriumonderzoek kan omvatten. Deze controles moeten overeenkomstig de criteria van bijlage III van Richtlijn 97/78 worden verricht. Daarin is onder meer bepaald dat de materiële controle van dierlijke producten tot doel heeft te garanderen dat de producten nog steeds beantwoorden aan de bestemming die is aangegeven in het veterinair certificaat of document. Daarom moeten de garanties worden gecontroleerd die door het derde land van oorsprong zijn gegeven en moet ook met zekerheid kunnen worden geconstateerd dat daarin geen wijzigingen zijn gekomen tijdens en ten gevolge van het transport, door laboratoriumtest voor de opsporing van pathogenen. In deze zaak leidde de materiële controle volgens de NVWA tot de uitkomst dat het product niet meer voldeed aan de bestemming die is aangegeven in het veterinair certificaat of document. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de invoervoorwaarden en dat daarom voor de NVWA slechts de maatregelen beschikbaar waren die zijn voorzien in Richtlijn 97/78.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Nu de besluiten 1 tot en met 5 niet enige beslissing tot openbaarmaking bevatten en de NVWA heeft aangegeven dat er evenmin een dergelijk voornemen bestaat, is er geen spoedeisend belang gelegen in het voorkomen van openbaarmaking op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Gelet op de omstandigheid dat inmiddels vier partijen waarop de besluiten 2 tot en met 5 zien naar Brazilië zijn terug verscheept, heeft verzoekster 1 geen spoedeisend belang (meer) bij haar verzoeken ten aanzien van die besluiten (Rb. Rotterdam 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6614). Hoewel ten aanzien van besluit 1 sprake is van een financieel belang en eventuele schade wegens onrechtmatige besluitvorming wellicht kan worden verhaald neemt de voorzieningenrechter bij dit soort zaken aan dat er enig spoedeisend belang resteert (bijvoorbeeld Rb. Rotterdam (vznr.) 24 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY1516 en Rb. Rotterdam (vznr.) 24 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1186). Daar komt bij dat verzoekster 1 ter zitting onbestreden heeft aangevoerd dat er inmiddels al weer diverse nieuwe ladingen met kippenvlees zijn binnengekomen die zijn verontreinigd met Salmonella, zodat een voorlopig rechtmatigheidsoordeel wenselijk is in afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar (die naar verwachting nog een aantal weken op zich laat wachten). Omdat sprake is van een beperkt spoedeisend belang – ook omdat de NVWA thans een langere termijn hanteert dan de 60-dagentermijn uit de Richtlijn 97/78 en de partijen zijn ingevroren en daarom minder snel onderhevig zijn aan bederf – ziet de voorzieningenrechter in dit geval slechts aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien besluit 1 onmiskenbaar in rechte geen stand kan houden.
4.6.
In dit verband neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat bij een (voorlopige) rechtmatigheidsbeoordeling moet worden uitgegaan van het huidige recht, zodat geen acht kan worden geslagen op Verordening (EU) 2071/625. De in Richtlijn 97/78/EG bedoelde controles op diervoeders en levensmiddelen uit derde landen beperken zich tot de veterinaire aspecten. Uit de considerans van en de artikelen 1 en 14 van Verordening (EG) 882/2004 volgt dat die verordening specifieke communautaire bepalingen betreffende officiële controles onverlet laat en geen afbreuk doet aan de eisen inzake veterinaire controles van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong van Richtlijn 97/78/EG. Voor zover dus in het kader van invoer in de EU sprake is van controles op diervoeders en levensmiddelen uit een land als Brazilië met betrekking tot de veterinaire aspecten is Richtlijn 97/78/EG van toepassing en is Verordening (EG) 882/2004 niet van toepassing. Dit volgt ook uit de Bayshore-uitspraak. De NVWA heeft er ter zitting terecht op gewezen dat veterinaire controles zien op controles ten aanzien van producten van dierlijke oorsprong en dat die controles worden verricht met het oog op de gezondheid van mens en dier. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de considerans van en artikel 2 van Richtlijn 97/78/EG. Uit bijlage III volgt dat de materiële controle onder meer ziet op pathogenen en dus ook kan zien op de aanwezigheid van Salmonella. Nadere normering daarvoor is te vinden in Bijlage I van Verordening (EG) nr. 2073/2005. Die verordening is van toepassing op grond van artikel 6 van Verordening (EG) 853/2004 in verbinding met artikel 4 van Verordening (EG) 852/2004. Bij geconstateerde verontreiniging met Salmonella volgt dan dat de producten niet (meer) beantwoorden aan de bestemming die is aangegeven in het veterinair certificaat of document en dat uitsluitend de maatregelen beschikbaar zijn die zijn voorzien in Richtlijn 97/78 en gelet hierop in de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen): terugzending of vernietiging. Artikel 8, vierde lid, derde gedachtenstreepje, van Richtlijn 97/78/EG doet daar niet aan af. Dit ziet op het ondergaan van een voorgeschreven behandeling in de inrichting op de plaats van bestemming, dus nadat (in beginsel) aan de eisen voor invoer in de EU is voldaan. Gelet hierop is het standpunt van de NVWA dat ten grondslag ligt aan besluit 1 niet onmiskenbaar onjuist. Deze procedure leent zich niet voor het beantwoorden van de vraag of het – naar voorlopig oordeel – handelen in overeenstemming met Richtlijn 97/78/EG door de NVWA niettemin in strijd is met de beginselen van de Europese Unie waaronder met name het evenredigheidsbeginsel.
4.7.
De voorzieningenrechter voegt hier met het oog op de door de NVWA te verrichten heroverweging aan toe dat het voor de hand ligt dat daarbij acht wordt geslagen op de desgevraagd door de NVWA overgelegde e-mailcorrespondentie van oktober 2017 tussen een medewerker van de Europese Commissie en een medewerker van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waaruit lijkt te kunnen worden afgeleid dat het standpunt van de Europese Commissie is dat in een geval als het onderhavige wel degelijk een speciale behandeling mogelijk is. Omdat, vanwege het beperkte spoedeisende belang, in het kader van deze procedure slechts een terughoudende rechtmatigheidstoets wordt verricht en een oordeel van de Europese Commissie niet maatgevend is, terwijl er met de Bayshore-uitspraak wel een uitspraak voorligt van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding vooruit te lopen op een mogelijk verdergaande beleidsmatige beoordeling door de NVWA.
5. Gelet op al het voorgaande wordt het verzoek van verzoekster 1 afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster 2 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster 1 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018.
De griffier is buiten staatvoorzieningenrechter
de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
De considerans van Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (Richtlijn 97/78/EG) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(1) Overwegende dat de dierlijke producten, de producten van dierlijke oorsprong en de plantaardige producten die ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke dierziekten aan een controle worden onderworpen, in de lijst van bijlage II bij het Verdrag zijn opgenomen;
(2) Overwegende dat de vaststelling, op communautair niveau, van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen tot veiligstelling van de voorziening en stabilisatie van de markten bijdraagt, waarbij tevens de maatregelen die voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier nodig zijn, worden geharmoniseerd;
(…)”
Richtlijn 97/78/EG luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2
1. Voor de toepassing van deze richtlijn gelden, voorzover nodig, de definities van artikel 2 van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en van artikel 2 van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (…).
2. Voorts wordt verstaan onder:
a) “producten”: producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG en 90/425/EEG, met inbegrip van bijproducten van dierlijke oorsprong die niet vallen onder bijlage II bij het Verdrag, alsmede, de in artikel 19 bedoelde plantaardige producten;
(…)
d) „materiële controle”: controle van het product zelf, die controles van de verpakking en de temperatuur, alsmede bemonstering en laboratoriumonderzoek kan omvatten;
(…)
Artikel 4
(…)
4. Met uitzondering van de in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde specifieke gevallen, verricht de officiële dierenarts:
(…)
b) een materiële controle van iedere partij om:
i) zich ervan te vergewissen dat de producten voldoen aan de eisen van de communautaire wetgeving en geschikt zijn om te worden gebruikt voor de in het begeleidend certificaat of document aangegeven doeleinden.
Deze controles moeten overeenkomstig de criteria van bijlage III worden verricht;
(…)
Artikel 8
(…)
4. Producten die krachtens de communautaire wetgeving van de grensinspectiepost van aankomst tot de inrichting op de plaats van bestemming onder toezicht moeten staan worden onder de volgende voorwaarden verzonden:
(…)
— in de inrichting op de plaats van bestemming ondergaan de producten de in de toepasselijke communautaire wetgeving voorgeschreven behandeling;
(…)
Artikel 17
(…)
2. Wanneer de veterinaire autoriteit aan de hand van de in deze richtlijn bedoelde controles vaststelt, dat het product niet aan de invoervoorwaarden voldoet of dat een onregelmatigheid is begaan, besluit de bevoegde autoriteit in overleg met de belanghebbende bij de lading of zijn vertegenwoordiger:
a) ofwel het product vanuit dezelfde grensinspectiepost binnen een termijn van ten hoogste 60 dagen met hetzelfde vervoermiddel terug te zenden naar een met de belanghebbende bij de lading overeengekomen plaats buiten de in bijlage I vermelde grondgebieden, voorzover hiertegen geen bezwaren bestaan in verband met de resultaten van de veterinaire keuring en de gezondheidsvoorschriften of de veterinairrechtelijke voorschriften.
In dat geval moet de officiële dierenarts van de grensinspectiepost:
— de in artikel 1, lid 1, eerste streepje, van Beschikking 92/438/EEG vastgestelde informatieprocedure inleiden;
— de veterinaire certificaten of documenten waarvan de afgewezen producten vergezeld gaan, ongeldig maken overeenkomstig de daartoe door de Commissie volgens de in lid 7 bedoelde procedure vast te stellen voorschriften, zodat deze producten niet via een andere grensinspectiepost binnengebracht kunnen worden;
b) ofwel het product te vernietigen in de daarvoor bestemde inrichting zoals bedoeld in Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) (…) die het dichtst bij de grensinspectiepost gelegen is, indien terugzending onmogelijk is of de onder a) bedoelde termijn van 60 dagen verstreken is, of indien de belanghebbende bij de lading daar onmiddellijk mee instemt.
In afwachting van de terugzending van de in dit punt bedoelde producten of van de bevestiging van de motieven voor de afwijzing, worden de betrokken producten onder toezicht van de bevoegde autoriteit op kosten van de belanghebbende bij de lading opgeslagen door de bevoegde autoriteiten.
3. De artikelen 23 en 24 zijn van toepassing wanneer op grond van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles tot een ernstige overtreding of tot herhaalde overtredingen van de communautaire veterinaire wetgeving kan worden geconcludeerd.
(…)
Artikel 20
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk verricht de officiële dierenarts of de bevoegde autoriteit, indien wordt vermoed dat de veterinaire wetgeving niet is nageleefd of bij twijfel over a) de overeenstemming of de werkelijke bestemming van een product;
b) de overeenstemming van een product met de garanties waarin de wetgeving voor dit soort producten voorziet;
c) de naleving van de door de communautaire wetgeving voorgeschreven garanties inzake dier- of volksgezondheid de door hem of haar passend geachte veterinaire controles om zijn of haar vermoeden te bevestigen of te ontkrachten.
De gecontroleerde producten moeten onder toezicht van de bevoegde overheid blijven tot het resultaat van de controles beschikbaar is.
Wanneer vermoedens van niet-naleving worden bevestigd, moeten de controles op producten van dezelfde oorsprong worden versterkt overeenkomstig artikel 17, lid 3.
2. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 29.
BIJLAGE III
MATERIËLE CONTROLE VAN DE PRODUCTEN
De materiële controle van dierlijke producten heeft tot doel te garanderen dat de producten nog steeds beantwoorden aan de bestemming die is aangegeven in het veterinair certificaat of document: bijgevolg moeten de garanties worden gecontroleerd die door het derde land van oorsprong zijn gegeven, en moet ook met zekerheid kunnen worden geconstateerd dat daarin geen wijzigingen zijn gekomen tijdens en ten gevolge van het transport, door:
a) organoleptisch onderzoek: bijvoorbeeld geur, kleur, consistentie, smaak;
b) eenvoudige fysische of chemische tests: in plakken snijden, ontdooien, koken;
c) laboratoriumtests voor de opsporing van:
residuen
pathogenen
contaminaten
bederf of andere vormen van aantasting.
(…)
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Verordening (EG) 178/2002) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 11
In de Gemeenschap ingevoerde levensmiddelen en diervoeders
Levensmiddelen en diervoeders die in de Gemeenschap worden ingevoerd om er in de handel te worden gebracht, dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving dan wel aan de voorschriften die door de Gemeenschap als ten minste gelijkwaardig daaraan zijn aangemerkt, of, ingeval er een specifieke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het land van uitvoer bestaat, aan de voorschriften daarvan.
Artikel 14
Voedselveiligheidsvoorschriften
1. Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
2. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a) schadelijk voor de gezondheid;
b) ongeschikt voor menselijke consumptie.
(…)
4. Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
(…);
b) de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten;
(…)”
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 4
Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
(…)
3. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten voorzover van toepassing, de volgende specifieke hygiënemaatregelen treffen:
a) voldoen aan de microbiologische criteria voor levensmiddelen;
b) procedures om de doelstellingen van deze verordening te bereiken;
c) voldoen aan de vereisten inzake temperatuurbeheersing voor levensmiddelen;
d) handhaving van het koelcircuit;
e) steekproeven en analyses.
(…)”
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 6
Producten van dierlijke oorsprong van buiten de Gemeenschap
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren uit derde landen, zorgen ervoor dat die invoer uitsluitend geschiedt indien:
(…)
c) het product voldoet aan:
i) de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften van artikel 5 betreffende gezondheids- en identificatiemerken;
ii) de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 en
iii) de invoervoorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de communautaire
wetgeving inzake de invoercontroles op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, (…)”
De considerans bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (Verordening (EG) 882/2004) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(24) Het is van belang uniforme procedures in te stellen voor de controle van de invoer naar het grondgebied van de Gemeenschap van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen, rekening houdende met het feit dat er reeds geharmoniseerde invoerprocedures bestaan voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die vallen onder Richtlijn 97/78/EG (…) en levende dieren die vallen onder Richtlijn 91/496/EEG (…).
Deze bestaande procedures functioneren goed en dienen gehandhaafd te blijven.
(25) De in Richtlijn 97/78/EG bedoelde controles op diervoeders en levensmiddelen uit derde landen beperken zich tot de veterinaire aspecten. Het is noodzakelijk deze controles aan te vullen met officiële controles die niet-veterinaire aspecten bestrijken, zoals controles van additieven, etikettering, traceerbaarheid, bestraling van levensmiddelen en van materiaal dat met levensmiddelen in aanraking is geweest.”
Verordening (EG) 882/2004 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 1
Onderwerp en werkingssfeer
(…)
3. Deze verordening laat specifieke communautaire bepalingen betreffende officiële controles onverlet.
(…)
Artikel 14
Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de eisen inzake veterinaire controles van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong van Richtlijn 97/78/EG. De overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG aangewezen bevoegde autoriteit voert echter ook officiële controles uit om na te gaan of, in voorkomend geval, de niet onder die richtlijn vallende aspecten van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen worden nageleefd, inclusief de aspecten waarnaar in Titel VI, hoofdstuk II, van deze verordening wordt verwezen.
2. De algemene regels van de artikelen 18 tot en met 25 van deze verordening gelden tevens voor de officiële controles van alle diervoeders en levensmiddelen, met inbegrip van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
3. Goede controleresultaten voor goederen:
a) die vallen onder één van de douaneregelingen van artikel 4, punt 16, onder b), tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, of
b) die moeten worden behandeld in vrije zones of vrije entrepots als bedoeld in artikel 4, punt 15, onder b) van Verordening (EEG) nr. 2913/92,
doen geen afbreuk aan de verplichting voor de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven om ervoor te zorgen dat de diervoeders en levensmiddelen, zodra ze in het vrije verkeer worden gebracht, voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en beletten niet dat er verdere officiële controles van de betrokken diervoeders of levensmiddelen worden verricht.
Artikel 19
Maatregelen naar aanleiding van officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen
1. De bevoegde autoriteit plaatst diervoeders of levensmiddelen uit derde landen die niet voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen in officiële inbewaringneming en neemt, gehoord hebbende de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf die voor de zending verantwoordelijk is, de volgende maatregelen ten aanzien van deze diervoeders of levensmiddelen:
a) opdragen dat de diervoeders of levensmiddelen worden vernietigd, overeenkomstig artikel 20 aan een speciale behandeling worden onderworpen, of overeenkomstig artikel 21 worden teruggestuurd uit de Gemeenschap; ook kunnen andere passende maatregelen worden genomen, zoals de diervoeders en levensmiddelen aanwenden voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren bedoeld;
b) indien de diervoeders of levensmiddelen al in de handel zijn gebracht, monitoren of, indien nodig, opdracht geven tot het terugroepen, uit de handel nemen of vernietigen ervan, alvorens een van de bovengenoemde maatregelen te nemen;
c) nagaan of de diervoeders of levensmiddelen geen negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en dier, hetzij rechtstreeks, hetzij via het milieu, gedurende de looptijd of in afwachting van de implementatie van de in de punten a) en b) bedoelde maatregelen.
2. Indien evenwel:
a) de in de artikelen 14 en 15 bedoelde officiële controles uitwijzen dat een zending negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van mens of dier of onveilig is, wordt de betrokken zending door de bevoegde autoriteit in officiële inbewaringneming geplaatst in afwachting van vernietiging of elke andere passende maatregel om de gezondheid van mens en dier te beschermen;
b) diervoeders of levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die overeenkomstig artikel 15, lid 5, het voorwerp zijn van versterkte controles, niet ter officiële controle worden aangeboden of niet worden aangeboden overeenkomstig de eventuele specifieke eisen van artikel 17, draagt de bevoegde autoriteit op dat zij onverwijld worden teruggeroepen en in officiële inbewaringneming geplaatst en vervolgens worden vernietigd of teruggestuurd overeenkomstig artikel 21.
3. Indien de bevoegde autoriteit niet toestaat dat diervoeders of levensmiddelen worden binnengebracht, stelt zij de Commissie en de andere lidstaten volgens de procedure van artikel 50, lid 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 in kennis van haar bevindingen en van de identificatie van de betrokken producten, en deelt zij haar besluiten aan de douanediensten mee, alsook de informatie over de eindbestemming.
4. Tegen besluiten betreffende zendingen kan overeenkomstig artikel 54, lid 3, beroep worden aangetekend.
Artikel 20
Speciale behandeling
1. De in artikel 19 bedoelde speciale behandeling kan het volgende omvatten:
a) een behandeling of verwerking om de diervoeders of levensmiddelen in overeenstemming te brengen met de eisen van de communautaire wetgeving, of met de eisen van een derde land in geval van terugsturen, met inbegrip van desinfectering, indien noodzakelijk, maar met uitsluiting van verdunning;
b) verwerking op enige andere passende manier voor andere doeleinden dan menselijke of dierlijke consumptie.
2. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de speciale behandeling plaatsvindt in inrichtingen die onder haar toezicht of onder toezicht van een andere lidstaat staan en in overeenstemming met voorwaarden die volgens de procedure van artikel 62, lid 3, zijn vastgesteld dan wel, bij gebreke van zulke voorwaarden, in overeenstemming met de nationale voorschriften.”
Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (Verordening (EG) nr. 2073/2005) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 7
Ontoereikende resultaten
1. Indien bij het testen aan de hand van de in bijlage I vastgestelde criteria ontoereikende resultaten worden verkregen, nemen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de in de leden 2, 3 en 4 aangegeven maatregelen alsmede andere in hun op HACCP gebaseerde procedures vastgestelde corrigerende maatregelen en andere maatregelen die nodig zijn om de gezondheid van de consument te beschermen.
Bovendien nemen zij maatregelen om de oorzaak van de ontoereikende resultaten op te sporen teneinde te voorkomen dat de onaanvaardbare microbiologische besmetting zich herhaalt. Die maatregelen kunnen wijzigingen van de op HACCP gebaseerde procedures of andere toegepaste maatregelen voor levensmiddelenhygiëne omvatten.
2. Indien bij het testen aan de hand van de in hoofdstuk 1 van bijlage I vastgestelde voedselveiligheidscriteria ontoereikende resultaten worden verkregen, wordt het product of de partij levensmiddelen uit de handel genomen of teruggehaald overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 178/2002. In de handel gebrachte producten die zich nog niet in de detailhandel bevinden en die niet aan voedselveiligheidscriteria voldoen, mogen echter een nadere behandeling ondergaan waardoor het desbetreffende gevaar wordt weggenomen. Deze behandeling mag alleen worden uitgevoerd door exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet in de detailhandel werkzaam zijn.
De exploitant van een levensmiddelenbedrijf mag de partij voor andere doeleinden gebruiken dan waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, mits dat geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid oplevert, mits tot dat gebruik is besloten in het kader van de op HACCP-beginselen gebaseerde procedures en goede hygiënepraktijken en mits de bevoegde autoriteit er toestemming voor heeft verleend.
3. Een partij separatorvlees die is geproduceerd met behulp van de in sectie V, hoofdstuk III, punt 3, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde technieken, waarvan de testresultaten wat betreft het criterium voor salmonella ontoereikend zijn, mag in de voedselketen alleen worden gebruikt voor de productie van hittebehandelde vleesproducten in inrichtingen die overeenkomstig die verordening erkend zijn.
4. Indien ontoereikende resultaten wat betreft de proceshygiënecriteria worden verkregen, worden de in hoofdstuk 2 van bijlage I genoemde maatregelen genomen.”
Bijlage I van Verordening (EG) nr. 2073/2005 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
De Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2
Het binnen Nederlands grondgebied brengen van eet- en drinkwaren, afkomstig uit een land dat niet behoort tot de Europese Unie, en het vervolgens verhandelen daarvan, geschiedt met inachtneming van de ter zake bij of krachtens richtlijn 97/78/EG gestelde bepalingen.
Artikel 6
De officiële dierenarts in de grensinspectiepost en in entrepots neemt bij zijn werkzaamheden de ter zake bij of krachtens richtlijn 97/78/EG gestelde voorschriften in acht.”
Het Warenwetbesluit invoer levensmiddelen uit derde landen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 3
Eet- of drinkwaren worden slechts binnen Nederlands grondgebied gebracht of verhandeld indien die waren bij aanwending overeenkomstig redelijkerwijze te verwachten gebruik uit het oogpunt van gezondheid geschikt zijn voor menselijke consumptie.”
Het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2
1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, eerste, tweede, en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, en 6, tweede lid, en derde lid, onder a, b, en c, van verordening (EG) 852/2004.
2. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, 6, eerste, derde, en vierde lid, 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van verordening (EG) 853/2004.
3. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, 5, eerste, tweede en vierde lid, 6, eerste lid, 7, en 9, van verordening (EG) 2073/2005.
4. Het is verboden te handelen in strijd met de krachtens de artikelen 3, vierde lid, en 10 vastgestelde regels.
(…)
Artikel 3
1. Bevoegde autoriteit:
a. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van verordening (EG) 852/2004, en in artikel 2, eerste lid, onder c, van verordening (EG) 854/2004, is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
b. bedoeld in artikel 2, vierde lid, van verordening (EG) 882/2004, zijn de diensten waarbij de krachtens de Warenwet aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften, werkzaam zijn.
(…)”