ECLI:NL:CRVB:2013:2796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-3101 WIA + 12-3982 WIA + 13-5528 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 april 2012. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 28 juni 2013 al een aantal punten besproken en het Uwv verzocht om nadere stukken en een nieuwe beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een nieuwe beslissing op bezwaar, waar appellant zijn zienswijze op heeft gegeven.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast op basis van de tussenuitspraak, waarbij specifieke beperkingen van appellant zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben hun bevindingen toegelicht, wat heeft geleid tot een verlies aan verdienvermogen van 44,5%. De Raad oordeelt dat het Uwv met de aanpassing van de FML een juiste uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak en dat de medische en arbeidskundige grondslag van besluit 3 deugdelijk is.

Appellant heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aangemerkt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover deze is aangevochten. Het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012 wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 9 september 2013 is ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

12/3101 WIA, 12/3982 WIA, 13/5528 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
25 april 2012, 10/4706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Stichting Openbaar Onderwijs - Regio Alphen aan den Rijn (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 28 juni 2013 een tussenuitspraak gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 2 september 2013 nadere stukken en bij brief van 9 september 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar van
9 september 2013 (besluit 3) ingediend.
Bij brief van 28 september 2013 heeft appellant zijn zienswijze op besluit 3 ingediend.
Bij brief van 15 oktober 2013 heeft de Raad partijen meegedeeld dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat. De Raad voegt hier nog aan toe dat de Stichting Openbaar Onderwijs - Regio Alphen aan den Rijn, werkgever van appellant, zich als derde belanghebbbende in het geding heeft gevoegd.
1.2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 2 september 2013 rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van onderscheidenlijk 19 juli 2013 en 29 augustus 2013 overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat zij naar aanleiding van de tussenuitspraak de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast door daarin afzonderlijke beperkingen op te nemen voor appellant met betrekking tot de gehoorproblemen en het moeilijk kunnen inschatten van de intenties van anderen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige met inachtneming van de nieuwe FML een aantal nieuwe functies geselecteerd die resulteren in een verlies aan verdienvermogen van 44,5%.
1.3. Bij besluit 3 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2009 alsnog gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 2 februari 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
1.4. In zijn zienswijze heeft appellant - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het Uwv hem ten onrechte niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Nu besluit 3 niet geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetkomt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen besluit 3.
2.2.
Met de aanpassing van de FML heeft het Uwv een juiste uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Dat brengt mee dat besluit 3 berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot de arbeidskundige grondslag. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de bezwaararbeidsdeskundige de uit het onderzoek voortvloeiende signaleringen van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant uitvoerig en afdoende heeft toegelicht.
2.3.
Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten. Omdat het Uwv besluit 2 niet heeft gehandhaafd is het beroep tegen dit besluit gegrond. Het beroep tegen besluit 3 is ongegrond.
3.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012 gegrond en vernietigt het besluit van 3 juli 2012;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2013 ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

CVG