In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 april 2012. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 28 juni 2013 al een aantal punten besproken en het Uwv verzocht om nadere stukken en een nieuwe beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een nieuwe beslissing op bezwaar, waar appellant zijn zienswijze op heeft gegeven.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast op basis van de tussenuitspraak, waarbij specifieke beperkingen van appellant zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben hun bevindingen toegelicht, wat heeft geleid tot een verlies aan verdienvermogen van 44,5%. De Raad oordeelt dat het Uwv met de aanpassing van de FML een juiste uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak en dat de medische en arbeidskundige grondslag van besluit 3 deugdelijk is.
Appellant heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aangemerkt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover deze is aangevochten. Het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012 wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 9 september 2013 is ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt.