ECLI:NL:CRVB:2015:1517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als leraar in het basisonderwijs werkte, had zich op 5 februari 2008 ziek gemeld vanwege spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2009 vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een aantal juridische procedures, waaronder een uitspraak van de rechtbank in 2012 die het Uwv opdroeg om een nieuw besluit te nemen, heeft het Uwv in 2013 alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een verlies aan verdienvermogen van 44,5%.
In 2014 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld en het Uwv heeft vastgesteld dat hij met ingang van 1 april 2014 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% moest worden ingedeeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding was om de bevindingen van deze artsen te betwijfelen. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen, maar de Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen twijfel is aan de medische beoordeling door het Uwv en dat de ingedeelde arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% correct was. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.