ECLI:NL:CRVB:2013:2733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
11-2064 WWB-W2-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoek om wraking was ingediend op 27 oktober 2013, maar de verzoeker had pas op 15 november 2013 verzocht om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer. Dit gebeurde nadat hij op 4 november 2013 was geïnformeerd over welke rechters zijn wrakingsverzoek zouden behandelen. De Raad oordeelde dat de verzoeker in strijd had gehandeld met artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij niet tijdig had gereageerd op de samenstelling van de wrakingskamer. De verzoeker had eerder al wrakingsverzoeken ingediend tegen de rechters Talman en Bandringa, die de hoger beroepen van de verzoeker behandelden. De Raad concludeerde dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk was, omdat de verzoeker niet had voldaan aan de vereisten van de Awb. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en de Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

11/2064 WWB-W2-PV, 11/5486 WWB-W2-PV
Datum uitspraak: 28 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op de verzoeken om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Zitting hebben: E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Greebe en B.J. van de Griend als leden.
Griffier: R.L. Rijnen
Ter zitting is verschenen: verzoeker
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1 Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2011, 10/5174, en van 5 september 2011, 11/2179, in de gedingen tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.2. Op 9 oktober 2013 is verzoeker medegedeeld dat beide hoger beroepen op
3 december 2013 ter zitting worden behandeld. Verzoeker is opgeroepen daarbij in persoon aanwezig te zijn. De rechters die de hoger beroepen behandelen zijn J.C.F. Talman,
J.F. Bandringa en E.C.R. Schut.
1.3. Bij brief van 27 oktober 2013 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters Talman en Bandringa.
1.4. Nadat verzoeker bij brief van 4 november 2013 in kennis was gesteld van de behandeling van zijn wrakingsverzoek op de zitting van de Raad op 19 november 2013, en wie de rechters van de wrakingskamer zijn, heeft verzoeker bij brief van 15 november 2013 verzocht om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer ten grondslag gelegd dat de voorzitter in 2010 mede afwijzend heeft beslist op een van de drie door hem ingediende wrakingsverzoeken. Verzoeker meent dat de afwijzing van zijn wrakingsverzoek in 2010 op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan een alternatief rechtstelsel mogelijk wordt, de linkse Joodse sharia (Jolish). Als één van de acties hiertegen houdt verzoeker een register bij van personen die zich bij het uitoefenen van hun functie schuldig maken aan het ondersteunen van de Jolish. Alle leden van de wrakingskamers die in 2010 afwijzend hebben beslist op de wrakingsverzoeken van verzoeker zijn in dat register opgenomen. Tegen alle rechters die zijn opgenomen in dat register dient verzoeker in voorkomend geval een wrakingsverzoek in.
3.1. Artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden bedoeld in artikel 8:15 van de Awb aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2. Op 4 november 2013 is aan verzoeker medegedeeld welke rechters zijn wrakingsverzoek van 27 oktober 2013 zullen behandelen. Door eerst op 15 november 2013 te verzoeken om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker gehandeld in strijd met artikel 8:16, eerste lid, van de Awb.
3.3. Dat verzoeker meende eerst te kunnen afwachten of de voorzitter van de wrakingskamer, gelet op hetgeen door verzoeker aan zijn verzoeken om wraking van de behandelend rechters Talman en Bandringa ten grondslag heeft gelegd, zich zou terugtrekken van de behandeling van het verzoek om wraking, maakt dit niet anders. Verzoeker had uit de uitnodiging voor de zitting van 19 november 2013 kunnen en ook moeten begrijpen dat de voorzitter van de wrakingskamer geen reden zag zich terug te trekken.
3.4. Omdat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, blijft samenstelling van een andere wrakingskamer achterwege.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.L. Rijnen (getekend) E.J.M. Heijs
GdJ