ECLI:NL:CRVB:2013:2586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-834 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de rol van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als medewerkster publiekservice bij Politie Hollands Midden werkte. Appellante was op 24 november 2008 uitgevallen wegens rugklachten en had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat appellante meer of anders beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was weergegeven. De Raad heeft ook de medische stukken die appellante in hoger beroep had ingediend, beoordeeld, maar deze leidden niet tot een ander oordeel. De Raad benadrukte dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur, een beleidsdocument van het Uwv, niet bindend is voor de bestuursrechter bij de vaststelling van feiten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.S. van der Kolk als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 november 2013.

Uitspraak

12/834 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
26 januari 2012, 11/8544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [R.] hoger beroep ingesteld en zijn nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door [R.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster publiekservice bij Politie
Hollands Midden voor 28 uur per week. Ze is op 24 november 2008 uitgevallen wegens rugklachten.
1.2. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd appellante per 21 februari 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 20 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en voldoende duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan de beperkingen van appellante zijn vastgesteld. De informatie van de behandelend anesthesioloog is opgevraagd en in de beoordeling meegenomen. Een urenbeperking is terecht niet opgenomen. Appellante voldoet aan geen van de drie situaties (energetisch, verminderde beschikbaarheid of preventief) die daartoe aanleiding kunnen zijn. Appellante heeft geen onderbouwing gegeven voor haar standpunt dat de verzekeringsarts wel een urenbeperking op had moeten nemen. Gesteld noch gebleken is dat de maatgevende arbeid elementen bevat die te belastend zijn. Nu appellante primair geschikt wordt geacht voor haar eigen werk, behoeven de geduide functies geen bespreking meer.
3.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Deze houden in dat zij ernstigere rugklachten heeft dan is aangenomen en dat zowel de bedrijfsarts als de medisch specialisten van mening zijn dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden. Appellante heeft aangegeven nog onder behandeling te zijn en heeft informatie van klinisch neuropsycholoog dr. H.A.M. Middelkoop van 31 augustus 2013, anesthesioloog dr. M.J.G. Simon van 12 april 2011 en van 5 juli 2011,
fysio-/manueeltherapeut D.C.G. Boonman van 15 juli 2011 en van de afdeling anesthesiologie/pijnbehandelcentrum van 22 april 2010 in het geding gebracht. Ter zitting heeft appellante naar voren gebracht dat niet gebleken is dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur (hierna: de Standaard) is toegepast. Tot slot heeft ze de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat appellante meer of anders beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is weergegeven. Ook de in hoger beroep ingebrachte medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Het onderzoek door de klinisch neuropsycholoog is verricht twee en een half jaar na de datum in geding en het rapport bevat geen onderzoeksbevindingen en conclusies met betrekking tot de situatie op de datum in geding. De inhoud van de brieven van de anesthesioloog en fysio-/manueeltherapeut waren bij de (bezwaar)verzekeringsartsen al bekend en zijn meegewogen bij de medische beoordeling. Voor de rugklachten die in die brieven worden genoemd zijn beperkingen opgenomen in de FML.
4.3.
Met betrekking tot het beroep op de Standaard verwijst de Raad naar zijn eerder gegeven uitspraken van 4 juli 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY3613) en 10 november 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2814) dat de Standaard een beleidsdocument is van het Uwv, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie. De bestuursrechter is bij de vaststelling van de feiten niet aan deze Standaard gebonden.
4.4.
Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat zij zware medicatie (morfine) gebruikt ter verlichting van haar pijn, hetgeen eveneens invloed heeft op haar arbeidsmogelijkheden. Nu die stellingname niet nader is onderbouwd, noch bevestiging vindt in de voorhanden gegevens, gaat de Raad daaraan voorbij.
4.5.
De Raad ziet tot slot geen aanleiding appellante te laten onderzoeken door een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid en volledigheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie per 21 februari 2011 en de hieruit per die datum voor haar voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan

RH