ECLI:NL:CRVB:2013:2586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als medewerkster publiekservice bij Politie Hollands Midden werkte. Appellante was op 24 november 2008 uitgevallen wegens rugklachten en had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat appellante meer of anders beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was weergegeven. De Raad heeft ook de medische stukken die appellante in hoger beroep had ingediend, beoordeeld, maar deze leidden niet tot een ander oordeel. De Raad benadrukte dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur, een beleidsdocument van het Uwv, niet bindend is voor de bestuursrechter bij de vaststelling van feiten.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.S. van der Kolk als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 november 2013.