ECLI:NL:CRVB:2006:AY3613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-529 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van medisch oordeel van deskundigen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2003. Betrokkene, die als directeur grootaandeelhouder van een importbedrijf werkzaam is, heeft in november 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz), waarbij hij aangaf sinds 18 oktober 2000 arbeidsongeschikt te zijn. De aanvraag werd door appellant geweigerd, omdat betrokkene voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige C. Bakker geconcludeerd dat betrokkene zijn eigen werk niet volledig kan uitvoeren, wat leidde tot verdere onderzoeken door verschillende deskundigen, waaronder de neuroloog J. Heerema en de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de deskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat betrokkene op de datum in geding, 18 oktober 2001, niet in staat was om zijn werk als zelfstandig inkoper volledig te verrichten. De Raad oordeelt dat de deskundige Vos, die door de Raad was ingeschakeld, zijn oordeel goed heeft onderbouwd en dat de beperkingen van betrokkene, met name ten aanzien van het zitten, doorslaggevend zijn voor de uitspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en draagt appellant op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook de proceskosten van betrokkene in hoger beroep worden vergoed.

Uitspraak

04/529 WAZ (Rectificatie)
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2003, 02/2050 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 4 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Als gemachtigde van betrokkene heeft M.J.M. Gorter-Hogenbirk, werkzaam bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie (ANGO) een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de neuroloog dr. J. Vos onder dagtekening 28 februari 2006 van verslag en advies gediend.
Hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink namens appellant schriftelijk gereageerd. Vervolgens heeft de deskundige Vos desgevraagd een schriftelijke reactie gegeven op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Weegink. Daarna heeft Weegink nog een schriftelijke vervolgreactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mevrouw Gorter-Hogenbirk.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene, werkzaam als directeur grootaandeelhouder van een importbedrijf van meubelen en verlichtingsarmaturen, heeft in november 2001 een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) ingediend en daarop aangegeven sedert 18 oktober 2000 arbeidsongeschikt te zijn.
Betrokkene is lijdende aan een rughernia. De verzekeringsarts M. Oyman heeft na onderzoek op 10 december 2001 en na raadpleging van de behandelend neuroloog
J.C.B. Verhey betrokkene in verband daarmee onder meer wat betreft het zitten in het werk beperkt tot 4 uren per werkdag en 1 uur aaneengesloten en voorts aangegeven dat betrokkene afwisselend dient te lopen, te zitten en te staan.
Aan een rapport van de arbeidsdeskundige J.J.W.G. Welling ontleent de Raad het volgende:
" 2.4 Onderzoek
…………
Beschrijving maatmanfunctie
Belanghebbende is eigenaar en als enig personeelslid in dienst van het bedrijf
[betrokkene] Jr. Holding bv in Ridderkerk.
Belanghebbende koopt bij fabrikanten in Nederland maar ook in West-Duitsland en Noord Italië kantoormeubelen, meubelen voor particulieren en verlichtingsarmaturen in. Belanghebbende handelt in het hoogste segment van de markt. De aankopen worden direkt doorverkocht aan detaillisten in Nederland. Belanghebbende heeft dus geen voorraden!
De administratie van het geheel is ondergebracht in Intercollections bv in Schiedam. Ook van deze bv is belanghebbende eigenaar.
Bij deze bv zijn 2 administratieve krachten in dienst. De ene fulltime en de ander parttime. De boekhouding etc. wordt gedaan door een externe accountant.
In zijn werk geeft belanghebbende leiding aan beide bedrijven en moet hij veel reizen. Jaarlijks reist belanghebbende ca. 40.000 kilometer per auto en af en toe ook per trein en vliegtuig. De werkweek bedraagt 40 uur.
Belasting van de maatmanfunctie
Uit het overleg met belanghebbende blijkt dat hij zijn werk voornamelijk zittend uitvoert. Dit zitten wordt onderbroken door lopen en eventueel staan als belanghebbende op de plaats van bestemming is aangekomen en als hij weer vertrekt bij een klant of fabrikant.
Tijdens het reizen houdt belanghebbende volledig rekening met zijn beperkingen. Als hij bijvoorbeeld een uur heeft auto gereden, dan stopt belanghebbende bij een benzinestation om "zijn benen te strekken" en te vertreden zodat hij er daarna weer een uur tegenaan kan. Belanghebbende doet dit ook als hij per trein of vliegtuig reist. Als belanghebbende gaat vliegen, dan zorgt hij er bovendien voor dat hij een plaats (bij de nooduitgang) krijgt met veel beenruimte.
Arbeidsverleden
Belanghebbende heeft altijd gewerkt in de meubel- en verlichtingsbranche. In 1968 tot 1970 was belanghebbende als werknemer vertegenwoordiger in deze branche en van 1970 tot 1981 subagent. Sinds 1981 is belanghebbende zelfstandig ondernemer en directeur groot aandeelhouder (DGA) van [betrokkene] Jr. Holding bv in Ridderkerk.
Herplaatsingsmogelijkheden bij en visie en reactie van de eigen werkgever.
Belanghebbende is DGA en blijft in zijn eigen werk functioneren.
Visie van belanghebbende over eigen werk, ander werk en reïntegratie
De praktijk geeft aan dat belanghebbende 1 dag zijn maatmanwerk doet en de dag erna nodig heeft om te recupereren. Gemiddeld werkt belanghebbende nu dus 20 uur per week. Belanghebbende zegt dat dit het maximaal haalbare is vanwege zijn zit-, staan- en
loop klachten.
Omdat belanghebbende 50 % minder is gaan werken, is zijn omzet ook navenant verminderd. Tot 01-01-2002 is het inkomen van belanghebbende onveranderd gebleven. Vanaf 01-01-2002 is het inkomen van belanghebbende met 50 % verlaagd.
Belanghebbende acht zich voor 50 % geschikt voor zijn eigen werk.
2.5 Raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)
Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) werd niet geraadpleegd om de arbeidsmogelijkheden van belanghebbende te toetsen en de verdiencapaciteit te bepalen daar belanghebbende geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk."
Bij besluit van 31 januari 2002 is betrokkene een uitkering ingevolge de Waz geweigerd met ingang van 18 oktober 2001, aangezien appellant betrokkene voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van wet acht.
In bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige C. Bakker in een rapport van 21 mei 2001 geoordeeld dat betrokkene, nu hij wat betreft het zitten is beperkt tot maximaal 4 uur per werkdag, zijn eigen werk niet geheel kan doen. Bakker achtte daarom een theoretische schatting op functies noodzakelijk.
Vervolgens is de zaak door de bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl voorgelegd aan de bezwaarverzekeringsarts Weegink, die betrokkene tijdens de hoorzitting had gezien. Aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Weegink van 3 juli 2002 ontleent de Raad het volgende:
"Wel is mij gebleken dat de door de verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkheden lijst op een aspect - zitten tijdens het werk -niet correct de medische beperking van cliënt weerspiegelt. Hierover is overleg gepleegd met de (verzekerings)arts, waarna de functionele mogelijkhedenlijst op dit onderdeel is aangepast".
Bij besluit op bezwaar van 5 juli 2002, verder: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
In de procedure bij de rechtbank heeft betrokkene een rapport van de neurochirurg
dr. P.H.J.M. Elsenburg dat op verzoek van een particuliere verzekeringsmaatschappij is uitgebracht, overgelegd.
De bezwaarverzekeringsarts Weegink heeft desgevraagd in een rapport van 4 maart 2003 medegedeeld dat hem naar aanleiding van een overleg met de verzekeringsarts Oyman duidelijk werd dat laatstgenoemde met de door hem gestelde beperking heeft bedoeld dat betrokkene verspreid over de gehele dag afwisselend kon zitten, staan en lopen.
Op verzoek van de rechtbank heeft de neuroloog J. Heerema betrokkene onderzocht. Heerema acht betrokkene niet in staat om zijn werk als zelfstandig inkoper gedurende 40 uur per week te doen.
Vervolgens is Heerema, geconfronteerd met een schriftelijke reactie van Weegink op zijn rapport, bij zijn standpunt gebleven.
De rechtbank heeft het standpunt van de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd, het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan betrokkene.
Appellant bestrijdt in hoger beroep met name de juistheid van het oordeel van de neuroloog Heerema. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Weegink heeft Heerema de afweging tussen de belastbaarheid van betrokkene en de belastende factoren in het werk niet inzichtelijk gemaakt.
Betrokkene heeft in het verweerschrift aangegeven het met de uitspraak van de rechtbank eens te zijn.
De door de Raad ingeschakelde deskundige Vos komt in zijn rapport tot de volgende beschouwingen en conclusies:
"Beschouwing: Op grond van mijn onderzoek, een uitgebreid medisch vraaggesprek naar de klachten van eiser, gevolgd door een algemeen medisch en neurologisch onderzoek en na bestudering van het dossier en de medische informatie daarin ben ik van oordeel dat eiser reële klachten heeft van een hernia onder in de lendenwervelkolom. Deze hernia heeft bij perioden zodanig ernstige klachten gegeven dat eiser daardoor in belangrijke mate was geïnvalideerd. Zoals hij zelf aangeeft zijn de klachten wisselend in intensiteit en heeft hij goede dagen naast slechte dagen. Hij is echter nooit klachtenvrij geweest voorafgaande aan de periode die nu aan de orde is. Dit blijkt niet alleen uit het verslag van eiser zelf maar is vastgelegd in correspondentie met name van zijn neuroloog. Wie veel hernia patiënten heeft behandeld komt de ziektegeschiedenis van eiser bekend voor. Het is derhalve naar mijn oordeel dan ook een illusie om te stellen dat er bij optimale werkomstandigheden geen sprake zou zijn van een urenrestrictie. Zijn ziektegeschiedenis bewijst dat eiser dat niet in de hand heeft. Ten aanzien van het zitten is eiser beperkt.
De vraagstelling bij het deskundigen-onderzoek kan als volgt worden beantwoord.
A.l Eiser heeft thans een hernia in zijn lendenwervelkolom waardoor een zenuw in wisselende mate wordt beklemd en daardoor in intensiteit wisselende klachten veroorzaakt. Daarnaast heeft hij nekklachten met af en toe uitstralende pijn als gevolg van verouderingsveranderingen in de nekwervelkolom. Zijn hoge bloeddruk was tijdens mijn onderzoek niet goed ingesteld.
B.1. Op 18 oktober 2001 had eiser vooral klachten van de in A.I genoemde hernia die werd geobjectiveerd met een CT-scan en een MRI-scan.
B.2 Zoals in mijn beschouwing uiteen gezet meen ik dat niet verwacht mag worden dat eiser zelfs onder optimale werkomstandigheden dagelijks zijn werk volledig kan verrichten.
B.3 Eiser is beperkt ten aanzien van rugbelastende activiteiten. Zitten is met name een rugbelastende activiteit.
B.4 Betrokkene was naar mijn oordeel op 18 oktober (de raad begrijpt) 2001 niet in staat tot het fulltime verrichten van zijn eigen werk als zelfstandig ondernemer.
C.I Een nader deskundigenonderzoek acht ik niet noodzakelijk. De aandoening van betrokkene hoort tot het vakgebied van de neuroloog. Bij mijn onderzoek heb ik niet de indruk gekregen dat psychiatrische stoornissen hier een rol spelen.
C.2 Het valt niet te vrezen dat kennisneming van mijn rapportage de lichamelijke of geestelijke gezondheid van betrokkene zal schaden."
De Raad moet thans de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht het bestreden besluit niet in stand heeft gelaten.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Op grond van de rapporten van de onafhankelijke en onpartijdige deskundigen Heerema en Vos is de Raad van oordeel dat betrokkene op de datum in geding, 18 oktober 2001, vanwege ziekte of gebrek niet in staat was om zijn eigen werk als zelfstandig inkoper, zoals omschreven in het rapport van de arbeidsdeskundige Welling, volledig te verrichten.
De Raad overweegt dat de deskundige Vos in zijn conclusie degelijk heeft onderbouwd waarom zijn oordeel is dat betrokkene met name vanwege het zeer rugbelastende aspect zitten zijn werk, dat voor een zeer belangrijk deel bestaat uit langdurig autorijden, niet meer volledig kan verrichten. Deze, onderbouwde, inschatting van betrokkenes belastbaarheid gemaakt door een door de rechter ingeschakeld medisch specialist op het terrein van de aandoening van betrokkene, welke inschatting na ampel medisch onderzoek is gegeven, is voor de Raad doorslaggevend.
Naar aanleiding van de reacties van de bezwaarverzekeringsarts Weegink overweegt de Raad:
- dat Weegink betrokkene tijdens de hoorzitting weliswaar heeft gezien maar hem niet heeft onderzocht, terwijl Vos uitgebreid medisch specialistisch onderzoek heeft gedaan;
- dat Weegink niet heeft toegelicht waarom hem duidelijk is geworden dat de verzekeringsarts Oyman aanvankelijk in zijn rapportage het zitten bij betrokkene heeft beperkt tot maximaal 4 uur per werkdag en 1 uur aaneengesloten maar dat anders zou hebben bedoeld;
- dat voor zover Weegink een beroep doet op de Standaard Verminderde Arbeidsduur dit een beleidsstuk is van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt met dien verstande dat de Raad appellant tevens zal opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
Deze worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en R.C. Stam en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.
(Get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S.G. Staal.
MK