ECLI:NL:CRVB:2013:2246
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hennepkwekerij en de gevolgen voor bijstandsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 10 april 2012 het beroep tegen het besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 5 november 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De commissie had op 12 april 2011 besloten om het recht op bijstand van appellant over de periode van 10 mei 2010 tot en met 26 oktober 2010 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand van € 6.883,41 terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant geen informatie had verstrekt over een hennepkwekerij die op zijn adres was aangetroffen en op 26 oktober 2010 was ontmanteld.
Tijdens de zitting op 17 september 2013 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.G.G. Franssen, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er voorafgaand aan de ontmanteling op 26 oktober 2010 twee oogsten waren geweest. Appellant betwistte de aanvangsdatum van de hennepkwekerij, die door de commissie was vastgesteld op 10 mei 2010. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de verbalisant op 26 oktober 2010 in de woning van appellant een hennepkwekerij met 178 planten heeft aangetroffen. De Raad concludeert dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de commissie niet te informeren over de hennepkwekerij.
De Raad oordeelt dat de bewijsvoering van de commissie voldoende is om te concluderen dat appellant vanaf 10 mei 2010 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De Raad wijst erop dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de conclusie van de commissie te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.