ECLI:NL:CRVB:2013:1443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake opschorting en intrekking bijstandsverlening op basis van vermogensgrens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die sinds 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had te maken met een opschortingsbesluit en een intrekking van haar bijstandsverlening. Dit gebeurde naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau dat zij over een meer dan bescheiden vermogen beschikte. De sociale recherche van de gemeente Amsterdam ontdekte dat appellante twee bankrekeningen had, waarvan zij geen melding had gemaakt. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de tegoeden op deze rekeningen niet haar eigendom waren, en dat zij niet kon beschikken over deze tegoeden. Hierdoor was er sprake van overschrijding van de vermogensgrens, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De Centrale Raad bevestigde echter dat het college terecht had gehandeld door de bijstand in te trekken, omdat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken over haar vermogen. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk voor zover het de opschorting betrof, en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de gestelde termijn was gebleven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bijstandsontvanger om transparant te zijn over hun financiële situatie.