ECLI:NL:CRVB:2015:4156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-gemelde bankrekeningen en vermogen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 5 december 2013 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had bekrachtigd. Appellante ontving sinds 4 augustus 1997 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst dat appellante over vermogen beschikte boven de vrij te laten vermogensgrens, heeft de sociale recherche van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek onthulde dat appellante twee bankrekeningen had die niet waren gemeld bij het college, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en een terugvordering van eerder verstrekte bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante geen melding heeft gemaakt van de ABN-rekening en de ING-rekening, die op haar naam staan. Appellante betwistte dat zij deze rekeningen had moeten melden, omdat de tegoeden volgens haar toebehoren aan haar zoon. De Raad oordeelde echter dat het feit dat een rekening op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt dat het tegoed als onderdeel van diens vermogen wordt beschouwd. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de tegoeden op deze rekeningen niet haar eigendom zijn.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het hoger beroep niet slaagde.