ECLI:NL:CRVB:2011:BU1590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5154 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van voorlopige teruggave als inkomen in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage. De zaak betreft de toerekening van een voorlopige teruggave van inkomstenbelasting aan het inkomen van appellante in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het College weigerde deze aanvraag op basis van de voorlopige teruggave die appellante had ontvangen. De Belastingdienst had vastgesteld dat appellante recht had op een teruggave van € 3.177,--, maar dit bedrag was later verlaagd naar € 2.016,--, wat resulteerde in een maandelijkse uitkering van € 56,-- in plaats van het eerder berekende bedrag van € 168,--. Appellante was van mening dat haar inkomen moest worden berekend op basis van de daadwerkelijk ontvangen teruggave van € 56,-- per maand.

De Raad overwoog dat op grond van artikel 32, eerste lid, van de WWB de voorlopige teruggave als inkomen moet worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. In dit geval betreft het de teruggave voor het gehele jaar 2008. De Raad bevestigde dat het College bij de vaststelling van het inkomen rekening moet houden met het bedrag van de voorlopige teruggave, en dat dit bedrag naar evenredigheid moet worden toegerekend aan de maanden waarop de teruggave betrekking heeft. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5154 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 september 2009, 09/1503 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellante is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Groen, werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. De Belastingdienst heeft in een voorlopige teruggaaf inkomstenbelastingen over het jaar 2008 van 15 februari 2008 vastgesteld dat appellante recht heeft op een teruggave van belastingen van € 3.177,--. Bij voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting d.d. 29 juli 2008 heeft de belastingdienst dit bedrag nader vastgesteld op € 2.016,--. De als gevolg hiervan te veel ontvangen belastingteruggave heeft de Belastingdienst met appellante verrekend, waardoor aan haar over het resterende gedeelte van 2008 maandelijks in plaats van een bedrag van € 168,-- een bedrag van € 56,-- werd uitgekeerd.
1.2. Op 22 september 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), omdat haar inkomen, uitgaande van de belastingteruggave van € 56,-- per maand lager was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Bij besluit van 26 november 2008 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 23 februari 2009 heeft het College het besluit van 26 november 2008 gehandhaafd op de grond dat zij kan beschikken over voldoende inkomsten om in haar kosten van levensonderhoud te voorzien. Bij de berekening van de inkomsten heeft het College zich gebaseerd op de voorlopige aanslag van 29 juli 2008, waarbij is vastgesteld dat appellante recht heeft op een voorlopige teruggave van € 2.016,--, welk bedrag het College heeft omgerekend naar een bedrag van € 246,83 (lees: € 168,--) per maand. Uitgaande van dit bedrag heeft appellante geen recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 februari 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat haar inkomen moet worden berekend aan de hand van de maandelijks door haar ontvangen belastingteruggave van € 56,--.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 32, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.2. De voorlopige teruggave moet op grond van artikel 32, eerste lid, van de WWB als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. In het onderhavige geval heeft de teruggave betrekking op het gehele jaar 2008. Het College dient daarom bij de vaststelling van het inkomen rekening te houden met het bedrag van de voorlopige teruggave door het naar evenredigheid toe te rekenen aan het aantal maanden waarop deze teruggave betrekking heeft. In het onderhavige geval gaat het om een bedrag van € 168,-- per maand. Dat de Belastingdienst in het geval van appellant vanwege een verrekening van te veel terugontvangen belasting in de tweede helft van het jaar feitelijk een lager bedrag per maand heeft uitgekeerd, maakt dit niet anders. Zoals het College en de rechtbank terecht hebben aangenomen, gaat het hier om een maandelijkse afbetaling van een schuld aan de belastingdienst, in dit geval van een bedrag van
€ 112,-- (€ 168 minus € 56) per maand.
5. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J. van Dam.
NW