ECLI:NL:CRVB:2012:BX0219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4551 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand dieetkosten en herziening bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor dieetkosten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de dieetkosten noodzakelijk waren. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd van de noodzaak van het dieet, zoals een verklaring van een arts of diëtist. Daarnaast werd vastgesteld dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting ten aanzien van de voorlopige teruggave van de Belastingdienst. Het college had appellante meerdere keren om informatie gevraagd, maar zij had hier niet op gereageerd. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante aannemelijk was gemaakt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante informatie door de aanvrager van bijstand en de noodzaak om aan de inlichtingenverplichting te voldoen.

Uitspraak

11/4551 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juli 2011, 10/6411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 26 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 april 2012, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellante heeft op 16 januari 2009 bij de Belastingdienst een verzoek gedaan om verlening van een voorlopige teruggave van de alleenstaande ouderkorting over het jaar 2009. Hiervan heeft zij mededeling gedaan aan het college.
Op 9 april 2009 heeft de Belastingdienst deze voorlopige teruggave toegekend tot een bedrag van € 902,--.
1.3. Bij brieven van 28 januari 2009, 8 mei 2009 en 15 september 2009 heeft het college aan appellante - onder meer - inlichtingen gevraagd over de toekenning en uitbetaling van de voorlopige teruggave. Appellante heeft deze inlichtingen niet gegeven.
1.4. Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor dieetkosten tot een bedrag van € 296,56 per maand over de periode 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010.
1.5. Op 14 juni 2010 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor dieetkosten. Bij besluit van
25 juni 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond deze kosten gezien het medisch advies van het Haga ziekenhuis (ziekenhuis) niet noodzakelijk zijn. Er is geen verwijsbrief voor dat ziekenhuis over dieetkosten of behandelingen.
1.6. Bij besluit van 1 juli 2010 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 april 2009 tot en met
31 december 2009 herzien op de grond dat appellante vanaf 1 april 2009 inkomsten ontvangt uit een voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst. Bij dat besluit heeft het college een bedrag van € 902,-- teruggevorderd. Bij besluit van 5 juli 2010 heeft het college die terugvordering verhoogd met de daarover aan de Belastingdienst betaalde premies en belastingen met een bedrag van € 421,34.
1.7. Bij besluit van 30 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college - voor zover hier van belang - het bezwaar tegen de besluiten van 25 juni 2010, 1 juli 2010 en 5 juli 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover het college daarbij het bezwaar tegen de onder 1.7 genoemde besluiten ongegrond heeft verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat het college de verlening van bijzondere bijstand voor dieetkosten, die zij al jaren ontving, had moeten voortzetten. Omdat zij jarenlang noodgedwongen diëten volgt is geen sprake van een behandeling. Het college had van de oude gegevens gebruik moeten maken. Appellante heeft geen bedragen als voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst ontvangen. Zij heeft ook geen bericht gekregen van de Belastingdienst dat die bedragen zijn verrekend. Zij heeft haar inlichtingenverplichting dan ook niet geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Appellante heeft noch bij haar aanvraag, noch in bezwaar na daartoe uitgenodigd te zijn, een verklaring van een behandeld arts of diëtist overgelegd, waaruit van een voorgeschreven dieet blijkt. Het college heeft gewezen op een bericht van 24 juni 2010 van het ziekenhuis, waarin is vermeld dat geen behandelingen meer plaatsvinden. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor een dieet noodzakelijk zijn als onder 4.1 bedoeld. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
4.3. Artikel 32, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze een voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen betreffen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.5. Bij brief van 8 juni 2010 heeft het college de Belastingdienst verzocht een overzicht te sturen van de bruto- en netto-uitkeringen die aan appellante zijn gedaan vanaf 1 januari 2009. In zijn antwoord van 14 juni 2010 heeft de Belastingdienst bericht dat hij vanaf 17 april 2009 maandelijks een bedrag van € 101,-- en vanaf 10 juni 2009 € 100,-- tot een totaal van € 902,-- in 2009 heeft betaald op bankrekeningnummer [nummer]. Dit is het rekeningnummer van appellante dat zij aan het college heeft opgegeven.
4.6. Appellante heeft de onder 4.5 genoemde gegevens van de Belastingdienst niet - bijvoorbeeld met bankafschriften onderbouwd - betwist. Zij heeft ook niet bestreden dat zij op de hoogte was van de verlening van de voorlopige teruggave. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de schending van de inlichtingenverplichting door appellante aannemelijk heeft gemaakt.
4.7. Zelfs indien de Belastingdienst de voorlopige teruggaaf over 2009 steeds volledig met belastingschulden zou hebben verrekend, en appellante dus ondanks de verleende voorlopige teruggave geen betaling op de onder 4.5 genoemde bankrekening zou hebben ontvangen, was appellante gehouden hiervan mededeling te doen aan het college. Het college heeft immers driemaal schriftelijk verzocht om die inlichtingen. Daarbij is voorts van belang dat, zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (CRvB 26 oktober 2011, LJN BU1590), een voorlopige teruggaaf behoort tot de middelen als bedoeld onder 4.3, ook als die door een verrekening met schulden aan de Belastingdienst niet of niet volledig wordt uitbetaald.
4.8. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt - voor zover aangevallen - voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) V.C. Hartkamp.
IJ