ECLI:NL:CRVB:2010:BO1242
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Toegang tot de rechter en griffierechten in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 13 oktober 2010, wordt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht behandeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een hem opgelegde boete op grond van de Werkloosheidswet (WW) gegrond verklaard en het bedrag van de boete vastgesteld op € 450,-. Appellant had echter bezwaar gemaakt tegen het heffen van griffierecht, dat in zijn geval € 111,- bedroeg, en stelde dat hij recht had op een onpartijdige behandeling van zijn bezwaren, ongeacht het betalen van griffierecht.
De Raad overweegt dat het heffen van griffierecht in beginsel geen wezenlijke inbreuk vormt op het recht op toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad, waaruit blijkt dat verdragstaten beleidsruimte hebben om regels te stellen die de toegang tot de rechter kunnen beperken, mits deze beperkingen een rechtmatig doel dienen en aan de evenredigheidseis voldoen.
In dit geval heeft appellant niet aangetoond dat het griffierecht in zijn situatie onevenredig bezwarend is. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet aan zijn verplichting om het griffierecht te betalen heeft voldaan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en biedt een belangrijke overweging over de verhouding tussen griffierechten en het recht op toegang tot de rechter in bestuursrechtelijke procedures.