ECLI:NL:HR:2001:AA9393

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2001 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van X te Z tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. Het Gerechtshof had op 18 november 1999 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof, die op 25 juni 1999 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting had opgelegd. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Dit besluit werd genomen na een beoordeling van de omstandigheden rondom de betaling van het griffierecht, dat door belanghebbende niet was voldaan. De griffier had belanghebbende eerder gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en had haar de gelegenheid gegeven om redenen voor de termijnoverschrijding op te geven.

Belanghebbende had aangevoerd dat zij niet in staat was het griffierecht te betalen vanwege financiële problemen en het ontvangen van een bijstandsuitkering. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet verschoonbaar waren en dat er geen grond was om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Bovendien werd beoordeeld of de heffing van het griffierecht in strijd was met het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in artikel 6, lid 1, EVRM. De Hoge Raad concludeerde dat het verschuldigde griffierecht van ƒ 160,-- geen wezenlijke belemmering vormde voor de toegang tot de rechter, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Nr. 35782
10 januari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, nr. 98/4158 VS, van 18 november 1999 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 25 juni 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer 001, en de daarbij genomen boetebeschikking.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekend met ontvangstbevestiging verzonden brief van 24 maart 2000, geadresseerd aan het in het beroepschrift opgegeven adres a-straat 1, 0000 AA Z, gewezen op de verschuldigdheid ingevolge artikel 29a, leden 1 en 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van griffierecht ter zake van het beroep in cassatie, te betalen binnen de bij artikel 29a, lid 4, van voormelde Wet in samenhang met artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde termijn van vier weken.
Belanghebbende is in gebreke gebleven het griffierecht te betalen.
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 mei 2000 in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. In haar brief van 18 mei 2000 heeft belanghebbende aangevoerd dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen, aangezien zij vele schulden heeft en slechts in het genot is van een bijstandsuitkering. Daargelaten of dat het geval is, maakt zulks het achterwege laten van betaling echter niet verschoonbaar. Er is geen grond aangevoerd die de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Nu het beroep mede een boete betreft, moet worden beoordeeld of de heffing van het griffierecht in strijd is met het in artikel 6, lid 1, EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Daarbij moet worden vooropgesteld dat niet iedere heffing van griffierecht in strijd is met het evenvermelde recht op toegang tot de rechter, aangezien bedoelde verdragsbepaling zich slechts verzet tegen heffing van een zodanig bedrag aan griffierecht, dat dit - mede gelet op de voor de belastingplichtige in het geding zijnde belangen - een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter vormt (HR 17 juni 1992, nr. 27723, BNB 1992/277). Van het in het onderhavige geval in cassatie verschuldigde griffierecht van ƒ 160,-- kan niet worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert.
Het beroep in cassatie moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.